B A R S T !
Muziek: Gemmy
Vijlbrief
Tekst: Marinus van
der Werf
[N.a.v. de
verhalen uit Richteren over Gideon. Met gebruik van de verhalen uit Woord voor
Woord van Karel Eykman.]
0. OP WEG NAAR JERUZALEM:
VERTELLER:
Kort voordat Jezus gevangen wordt genomen, om te worden
verhoord, veroordeeld, en vermoord, rijdt hij Jeruzalem binnen op een ezel. De
messias op een ezel, dat is God's gevoel voor humor. Opgelucht lachen de
mensen, dit is weer eens wat anders dan de parades van de bezetter, het is een
hartverwarmend feest. Al zijn er die verwijtend tegen Jezus zeggen: Dit kan
niet. Zeg tegen die dolgeworden horde dat ze zich koest moeten houden.
"Neem van mij aan", zegt Jezus, "dat de stenen
het luidkeels uit zullen roepen, als jullie hen laten zwijgen".
Want Jezus kende zijn klassieken. Op weg naar Jeruzalem,
dacht Jezus aan Jozua op weg naar Jericho.
(n.a.v. lucas
19: 39/40)
1. JOSHUA FIT
THE BATTLE OF JERICHO
KOOR
Jericho, Jericho,
Is een sterke stad dat zie je zo
(Alles wordt nieuw)
You may talk
about your King of Gideon
You may talk
about your man of Saul
There's none
like good old Joshua
At the battle
of Jericho
REFREIN:
Joshua fit the
battle of Jericho
Jericho,
Jericho
Joshua fit the
battle of Jericho
And the walls
came tumbling down
Up to the walls
of Jericho
He marched with
a spear in hand
Go blow them
ramhorns, Joshua cried
'Cause the
battle is in my hand.
Then the
lam'ram sheephorns began to blow
Trumpets began to
sound
Joshua
commanded the children to shout
And the walls
came tumbling down
2. VADER EN ZOON
[Op het podium
staan twaalf grote stenen, met een platte bovenkant. JOAS staat er tussen.
GIDEON komt bij hem staan]
VERTELLER:
Er liep een man, Joas heette hij, langs de rivier de Jordaan,
en naast hem liep zijn zoontje. Bij een bocht kwamen ze bij een open plek met,
zomaar in een kring, 12 stenen.
'Wat doen die stenen daar?' vroeg zijn zoontje. 'Horen die
bij elkaar? Is dat om te spelen?'
GIDEON
[Springt of
loopt van steen naar steen, ondertussen komen zijn vragen] Papa?... Wat doen die stenen hier? Horen die bij elkaar? Is
dat om te spelen?'
JOAS:
Het is eigenlijk meer om te vertellen. Kijk daar is ons volk
door de Jordaan heengegaan. Het is nu een rivier, maar toen hield het water
voor ons stil. Dat was nog met Jozua. Hij was een man Gods, net als Mozes. Dat
is lang geleden. Hier heeft hij voor elk van de 12 families, de 12 stammen van
ons volk, een steen opgericht. Kijk, en daar: zie je die puinhoop met die
palmen erbij? Dat was een stad, Jericho. We mochten er niet in. Zeven dagen
liepen onze mensen er één keer omheen. Héél plechtig. En de zevende dag nog
eens zeven keer. Toen bliezen de voorsten voluit op hun hoorns en de anderen
juichten met luid gejuich! En toen: die muren barstten zomaar open; ze vielen
zo neer! God had ons het land gegeven!
GIDEON:
Is dat echt zo gebeurd?
JOAS:
Ik kan het het beste zo vertellen als ik het verteld heb,
jongen. Het gaat vandaag de dag al slecht genoeg door die Midjanieten en dan
heb je zulke verhalen nodig.
GIDEON:
Doet God dan nú geen wonderen meer?
JOAS:
Ach, als je dat niet wil geloven, vergeet mijn verhaal dan
maar.
3.
[Ergens opzij van
het podium,op een verhoogde fauteuil zit de MOPPERKONT.]
MOPPERKONT:
[Speelt met
steen in zijn hand. Heel cynisch. ]
En dan gaan ze nu een liedje zingen met als titel: "Soms worden stenen
brood".... Ja hoor. Dan komt mijn zoontje bij mij en zegt: 'Ik heb honger,
pappa.'
'Ik zal een steen voor je bakken, jongen. Neem maar vast een
hapje grint.'
Dat joch heeft net z'n melkgebit geruild voor wat stevigers.
Flauwekul. Een steen is een steen.
[Doet alsof
hij een hap gaat nemen, laat steen zien, wijst.]
Zie je die streepjes. Nee hè. Bijna weggesleten.
Ik kreeg deze steen van mijn vader en die kreeg hem van de
zijne. D'r zit een verhaal aan vast. Iets met de oorlog. Iemand die met deze
steen de dagen telde, elke dag een kerfje. "Op een dag ben ik vrij, zei de
man. Hier. 't Is haast niet meer te zien. Die man kwam om in het kamp, de vader
van mijn vader overleefde, en bewaarde de steen. Nu heb ìk 'm. Ik draag hem
altijd bij me. De steen is mooi rond gesleten, soms koel, soms warm, de
streepjes zijn nog net te zien. Ik heb geprobeerd ze te tellen, maar het zijn
er teveel.
Als ik de steen niet bij me draag, is het net of ik niet compleet ben. Gelukkig is dit steentje niet van brood. Het zou snel verdwenen zijn.
Bespaar me die onzin.
S T I L S T A A N
T W A A L F S T E N E N
KOOR:
Stil staan twaalf stenen
Monumenten grijs en groot
Mensen gaan maar stenen blijven
Roerloos wachtend als de dood
Maar soms / Soms worden stenen brood
Stil staan twaalf stenen
Ze gaan de eeuwen door
Mensen sterven stenen blijven
Zonder stem die wordt gehoord
Maar soms / Soms voeren zij het woord
Woorden zijn als stenen
Als niemand naar ze hoort
Wanneer wordt doodgezwegen
Wanneer wordt doodgegooid
Maar soms / Soms worden stenen brood
4.
[Het wordt
avond, het begint te schemeren.]
GIDEON
[Staat tussen
de stenen] Die stenen... Wat
mijn vader vertelde... [Hij telt ze]
1, 2, [Kijkt de stenen langs] 11, 12.
Stenen, om nooit vergeten.
STEM VAN GIDEONS
MOEDER
[Van ver]Gideon!
GIDEON
Dat is mijn moeder. Mijn naam is Gideon.
STEM VAN
GIDEONS MOEDER
Gideon!
GIDEON
[Kijkt rond.
Op zijn hoede] Ze is bang. Het gaat
slecht met ons. Telkens komen de Midjanieten het land binnen. De Midjanieten. Talrijk
als sprinkhanen, niet te tellen. Zij, noch hun kamelen.
En ze komen niet alleen om eten en geld roven. Ze verbranden
ook het graan en de akkers, alleen om het land nog armer te maken dan het al
is, verder is het nergens voor nodig.
GIDEONS
MOEDER
[Eerst nog
haar stem, dan komt ze zelf]
Gideon!
GIDEON
Jahaa... Ze doden niet alleen soldaten als ze vechten, maar
ook vrouwen en kinderen... Daarom vluchten we de bergen in. We verstoppen ons
in grotten en spelonken. Als pissebedden tussen de stenen... We proberen
hardnekkig maar angstig om in leven te blijven - met kleine akkertjes op harde
grond.
GIDEONS
MOEDER
Waar blijf je. Het wordt nacht. Ik wil niet
GIDEON
Ik weet het
GIDEONS
MOEDER
Voor je het weet
GIDEON
Ik wéét het
GIDEONS MOEDER
Overal zijn ze
[Het wordt
plotseling donker, kleine lampjes lichten op, bij elk lampje hoort een gezicht,
angstige mensen staan bijeen]
M I D J A N I E
T E N O V E R A L
STEMMEN:
Tussen de heuvels in het dal
- Midjanieten overal
In de keuken in de hal
- Midjanieten overal
Op de zolder in de stal
- Midjanieten overal
In jacquet en overall
- Overal
- Overal
- Overal
MOEDER
Ga maar slapen mijn kindje. Stil nu maar. Het heeft geen zin
te vloeken en te klagen. [Harder]
Stil. Geen woord meer, zeg ik. [Schreeuwt]
Zwijg!... Anders roept mamma de midjanieten"
STEMMEN:
- En dan lachen zij je uit
En dan nemen zij je dochter
En dan roven zij je huis
En dan pikken zij je baan
En dan slopen zij je wagen
MOPPERKONT:
Ellende is er al genoeg meneer.
Ik zal niet klagen en niet zeuren
Wat gebeurt dat moet gebeuren
Ik kijk wel toe vanuit de kroeg,
Ik heb geen mening, geen idee
Ik kijk met lichte tegenzin
De grote boze wereld in
Door het raam van mijn tv.
De dood meneer, - De Dood! - ,
Zoals ie is zoals ie is
Issie mij net iets te groot
Te echt. Te veel. Te slecht.
Geef mij de dood met aftiteling
Zoééntje met violen
Een meeslepend orkest
En met zo'n lekker zustertje
Uit Medisch Centrum West.
5.
VERTELLER:
Omdat ze de hele tijd bang waren dat de oogst niet zou
lukken, hadden ze voor alle zekerheid kleine gelukspoppetjes bij hun stukjes
land gezet. Het was wel niet de God van Jozua en Mozes. Maar ja, je weet nooit.
Andere mensen, zoals de Midjanieten, deden het ook.
[Op de twaalf
stenen worden beelden geplaatst. Eigentijdse 'Afgodsbeelden', symbolisch voor
valse zekerheden. Te denken valt aan een draagbaar tv-tje, een PC, een barbiepop,
een voetbal, een managerskoffertje, een kratje bier, etc. Mensen drommen samen.
Wachten op de verschijning van MISS BAAL.]
STEM:
Zo zegt de HERE, de God van Israël: Ik heb jullie uit Egypte
gevoerd, bevrijd uit slavernij en onderdrukking. En Ik gaf jullie mijn woord: 'Ik
ben de HERE uw God; eert dan niet de goden van het land waar jullie wonen'.
Maar jullie hebben naar mijn stem niet geluisterd.
[MISS BAAL
komt op, in weelderige kledij, stevig opgemaakt, zingt ze een swingend rock
and roll nummer.]
I K B E N
D E G O D
Ik ben de God van Gerrit
Ik ben de God van Guus
Ik ben de God van Godert
En ik ben de God van Truus
Ik geef alles wat je vraagt
Zolang je deze armband draagt.
(En vooral niet kritisch vraagt)
Ik ben de God van Gerda
Ik ben de God van Gert
Ik ben de God van Ernie
En ik ben de God van Bert
Ik geef alles wat je hoopt
Zolang je in m'n winkel koopt
(En in de juiste richting loopt)
Ik ben de God van Trix en
Ik ben de God van Trees
Ik ben de God van Vroom
En ik ben de God van Drees
Ik schenk jou de eeuwigheid
Wanneer je honderdtachtig rijdt
[De menigte
reageert, met een soort gospel:]
G E E F M E
Kijk ik naar de lucht waar
De wolken donker hangen
Vraag ik maak ons vruchtbaar
En bevredig ons verlangen:
Geef me meer (meer)
meer (meer)
meer geef me meer
geef me meer,
geeheef me meer en meer.
Want er is (want er is)
Want er is (want er is)
Nog zoveel dat ik mis
STEMMEN:
Baäl! Baäl! Baäl!
[GIDEON verschijnt
met protestbord: 'Ik baal!' Niemand reageert. ORDEBEWAKERS slepen hem weg.]
Baäl, goede god
Uit een ouderwets verleden
Er wordt binnenkamers
Nog volop tot jou gebeden
Geef ons meer (meer)
Boven alles heilig
Zijn onze gouden koeien
Hoed de kudde veilig
Laat hen in welvaart groeien
Geef ons meer (meer)
[Muziek gaat
zachtjes door.]
MOPPERKONT:
Voor niets gaat de zon op. Mooi niet. Niets voor niets. Voor
wat hoort wat. De één z'n dood is de ander z'n brood. 'Ik investeer in zwavel en
teer', zoals mijn opa zei. De lekkerste hapjes gaan er van boven in, en alles
wat stinkt komt er van onderen weer uit. Mensen meneer, we kunnen niet anders.
'Ik vervuil en verknoei, terwille van de groei', zoals mijn vader zei.
GIDEON
[Van een afstand.] Hee ouwe mopperkont. Jij bent zo iemand die denkt, wanneer
het lente wordt: "Mijn hemel, die crocussen maken barsten in de
grond". Je zou ze het liefst terug willen stampen. [Loopt naar de MOPPERKONT toe] Het wordt pasen, ouwe. Pasen.
MOPPERKONT:
Ik hou niet van eieren. En van hazen. En van vogels. Die je
wakkerfluiten als je ligt te slapen. Altijd veel te vroeg om op te staan!
KOOR
Kijk ik naar de lucht waar
De wolken donker hangen
Vraag ik maak ons vruchtbaar
En verdedig onze belangen
Geef ons meer
6.
[Het is nacht.
GIDEON zit bij het licht van een stormlamp. Boven hem schijnt de volle maan.]
GIDEON:
De mensen zijn bang en verdrietig. Zelfs voor die stomme
zelfgemaakte beeldjes zijn ze eigenlijk bang.
JOAS:
Ik weet wat je bedoelt. Maar toch.... Je krijgt er alleen
maar moeilijkheden door, jongen.
[JOAS neemt
afscheid, een tijdje wordt er gezwegen, dan gaat hij gaat weg.]
GIDEON:
[Praat
opstandig zijn vader na.] Ik weet wat je
bedoelt, Gideon. Maar toch, maar toch, maar toch.... [Staat op.]
[Hij beschijnt
de beelden op de stenen met z'n lamp. Zet de lamp neer. Verwijdert de beelden,
gooit er mee, molt ze. De DORPSBEWONERS zien het van een afstand gebeuren.
Links en rechts vormen ze een SPREEKKOOR. De toon is kinderachtig, betuttelend.
En wat begint met nieuwsgierigheid, eindigt met woede:]
LINKS
Wat doet die jongen
daar?
RECHTS
Is dat niet Gideon?
LINKS
Ja, dat is Gideon.
Hij
zit aan onze spullen.
RECHTS
Hij zit aan onze
beelden.
LINKS
Hij zit aan onze
goden.
RECHTS
Waar bemoeit ie zich
mee?
LINKS
Ja, waar bemoeit ie
zich mee?
Eigenwijze
snotneus.
Hij weet alles
beter, denkt hij.
Minachtend kijkt
hij neer op ons
En onze goden.
RECHTS
Ach, hij is nog zo'n puber
Hij kent nog geen
RECHTS
& LINKS
Ver-ant-woor-de-lijk-heid
LINKS
Puber. Beterweter.
Hij beledigt de
goden die ons lief en dierbaar zijn.
Hij moet maar 'ns
voelen dat dit niet kan.
Zo loopt het niet
goed met hem af.
GIDEON
[Schreeuwt]
Barst!
[Hij gooit het
laatste beeldje aan scherven. DORPSBEWONERS reageren zeer verontwaardigd.
JOAS komt kijken.]
DORPSBEWONERS:
[Met geheven
vingertjes. Opgewonden.] Oooh. Straf hem.
Straf hem. Straf hem!
[Ze storten
zich op GIDEON]
JOAS:
Laat hem. Laat hem! [De
menigte bedaart] De goden spreken wel voor zichzelf. Als de goden beledigd
zijn, vinden ze zelf wel een passende straf... Of geloven jullie niet dat goden
als deze in staat zijn voor zichzelf te zorgen. Hoe zouden ze dan ons kunnen
verzorgen?
Laat de goden maar voor zichzelf zorgen.
Dat zijn ze wel gewend. Goden komen niets te kort.
[De
DORPSBEWONERS zwichten. GIDEON wordt losgelaten. DORPSBEWONERS druipen aarzelend
af, links en rechts vormen ze een rij waar Gideon doorheen loopt. Met de rug
naar GDIDEON gekeerd]
GIDEON:
Goed zo vader.
Niet toekijken.
Opstaan. Niet opgeven. Doorgaan.
[KOOR gaat af,
op enkelen na. GIDEON kijkt z'n vader aan, Ze zwijgen. De twijfels slaat toe.
Van links en rechts komen gefluisterde stemmen. De enkelen die achterbleven
draaien hun hoofde om naar Gideon. De STEMMEN beginnen helder, maar al snel
komt de ene opmerking over de andere heen, en neemt het aantal stemmen dat
door mekaar fluistert en sist toe. Het volume wordt zo hevig, de woorden
dartelen zo chaotisch, dat Gideon z'n handen tegen de oren slaat.]
STEMMEN
Wie denk je dat je bent Gideon?
Praatjes van een puber, Gideon.
Toen ik jong was, dacht ik als jij, Gideon.
Vergeet het jongen, vergeet het.
Er zijn machten waar je je beter bij neer kunt leggen,
Gideon.
Overmoed. Overmoed.
[GIDEON slaat
z'n handen tegen z'n oren. JOAS onfermt
zich over hem, slaat z'n armen om GIDEON. Dan wordt het stil. En donker.]
7.
[GIDEON heeft
een zachte vacht in zijn handen. Hij staat er stil mee, zijn hoofd laat hij er
tegen rusten, als was het een knuffel waarbij hij troost zoekt. De VERTELLER komt
bij hem staan. GIDEON ziet de verteller niet. Opeens schrikt hij op.]
VERTELLER:
Gideon zag een engel. Tenminste, wat hij zag, had de imposante
gestalte van een engel. En hij schrok. Wie een engel zag, zou spoedig sterven,
zei men. [In GIDEON's oor, GIDEON ziet de
verteller niet] 'Wees niet bang', zei de engel. 'De Heer is met jou, dappere
held'.
GIDEON:
[Kijkt recht
voor zich uit] Wie? Ik? Als jij
bent wie ik denk dat je bent, luister dan goed naar mij: Waar blijft onze grote
bevrijder? Hij die ons gered heeft uit de slavernij van Egypte. Waar blijft Hij
met zijn wonderen. Dit hier is geen leven. Als angstige konijnen kruipen wij
weg in holen en spelonken.
VERTELLER:
'Sta op', zei de engel.
[Links en
rechts in het schemerdonker staan de twee KOORHELFTEN op]
Zei de stem. Zei Godzelf: 'Ik ben met jou, en wij samen
zullen Midjan verslaan, als was het één man'.
SOLO &
KOOR
Kom sta op ga recht op,
Weiger langer je te bukken
De doem die ons gevangen houdt,
Slaan wij vannacht aan stukken
Kom sta op, ga recht op
Wij breken de schijnbaar onuitroeibare terreur
Van Midian en Baäl met fantasie en vuur
GIDEON:
[Maakt gebaar
dat het zingen moet stoppen, aarzelt]
...Als U door mijn hand Israël bevrijden wil, zoals U beweert, dan verwacht ik
een teken dat mij moed geeft om te gaan. [Neemt
de vacht, een vacht die bestaat uit een hele serie in de war geraakte stengen
gekleurde wol] Vannacht leg ik een wollen vacht op de dorsvloer. En als
morgenvroeg de vacht vochtig is van de dauw, maar het land er omheen is droog,
dan zal ik weten dat U met mij bent.
[GIDEON draait
zich om, zijn rug naar het publiek, hij legt de vacht voor zich op de grond. Wacht.
Het wordt nacht en weer dag. In het donker neemt GIDEON een tot de rand gevulde
schaal water in handen.]
VERTELLER:
[Terwijl het
langzaam licht wordt] Zo geschiedde
het. De volgende morgen stond Gideon vroeg op. De aarde was droog en stoffig. Maar
de vacht was vol van de dauw. Met het water dat hij wrong uit de vacht, kon hij
een schaal vullen.
[GIDEON draait
zich om, hij toont de schaal met water. Hij zet de schaal neer, wast zijn gezicht
erin. Komt met een nat gezicht overeind. De VERTELLER geeft hem een handdoek.]
GIDEON:
[Terwijl hij
zijn gezicht droogt] Wees geduldig
met mij. Geef mij nog één keer een teken dat moed geeft. Geef mij morgenvroeg
een vacht die warm, droog en zacht is, en akkers die glinsteren van de dauw.
[GIDEON draait
zich weer om. Het wordt donker, en, terwijl de MUZIEK inzet, langzaam weer
licht.]
VERTELLER:
En zo geschiedde het.
[Tijdens de muziek
draait GIDEON zich opnieuw om. Ditmaal heeft hij de vacht weer in handen, hij
legt zijn hoofd er in. Is gerustgesteld. Van links en rechts komt het KOOR
achter hem staan:]
L I E D V A N N A T E N
D R O O G
KOOR
Als de bron is opgedroogd ben ik het water
Als het tot je lippen komt ben ik de boot
Als de hitte je verschroeit ben ik de regen
En als je bent doorweekt, wrijf ik je strelend droog
Zo zou / ik willen
Zo zou ik willen zijn
Als 's morgensvroeg de morgendauw
Zich glanzend languit spreidt voor jou
Zo zou / ik willen
De knipoog tussen nat en droog
Ten teken dat de hemel boog
Zo zou / je kunnen
Zo zou je kunnen zijn
Als je grijs en stoffig bent, ben ik het water
Als 't lijkt of je verzuipt ben ik het land
Als je dorst naar vriendschap: kom maar drinken
Als je huilen moet droog ik de tranen met mijn hand.
Zo zou / ik willen
Zo zou ik willen zijn
[GIDEON begint
draden uit de wol te trekken en deelt ze uit. De ontvangers knopen de draad om
hun pols, om hun voorhoofd, strikken er een strikje van om een vlecht,
enzovoort]
8.
VERTELLER:
[Terwijl de
KOORLEDEN zich als een legertje in rijen opstellen links, rechts en achter
GIDEON] Hij was zo zeker van
zichzelf, dat er een stel meteen meeging. En in elk dorp waar ze kwamen werden
steeds meer mensen enthousiast. Maar Gideon wilde geen generaal zijn van een
groot leger. Tegen de 32.000 die zich rondom hem verzameld hadden om te
strijden, zei hij:
GIDEON:
[Kijkt niet
om] Wie van jullie bang
is, hoeft zich niet te schamen.
MOPPERKONT:
Schijterds
GIDEON:
Ga terug naar je huis.
MOPPERKONT:
Lafaards
GIDEON:
Je hoeft niet met alle geweld een held te zijn voor Koning,
God en Vaderland.
[Van het koor
stappen er zoveel naar achteren, dat er nog tien overblijven. De 'weglopers'
draaien zich met de rug naar het publiek. De overblijvers poseren, ze stralen
trots en kracht uit.]
VERTELLER:
Toen keerden er 22.000 van het krijgsvolk terug naar huis.
Er bleven 10.000 over. Maar de Heer zei tot Gideon: [In GIDEON's oor] Nog is er teveel krijgsvolk.
[De overblijvers staan afwachtend. Beginnen elkaar aan te kijken. Ongeduld en onzekerheid. Ook bij GIDEON.
GIDEON
[Geprikkeld] Waarom?
VERTELLER
Je zou gaan geloven in macht en getal, in mannen en wapens,
als je Midian hebt verslagen.
GIDEON
Je zegt het maar. En nu?
VERTELLER
Laat wie dorst heeft, drinken bij de bron. Daar maken wij de
keuze.
[De
overgebleven tien, draaien zich om. Drie van hen bukken, en komen weer overeind
om te drinken met de hand bij de mond. Ze staan recht op, en slurpen zichtbaar
het water uit hun hand. Zeven vallen ongeduldig op op de knieen, en slurpen
water als een dorstige hond.]
De mensen dronken. En God zei tegen Gideon: 'Al wie met zijn
tong het water opslurpt als een hond, moet je scheiden van hen die op hun
knieën gaan liggen om te drinken.'
[GIDEON haalt de
drie naar voren. De zeven anderen blijven achter]
Het getal nu van hen die slurpten met de hand aan de mond,
bedroeg driehonderd. Toen zei God tot Gideon: 'Zo voegt de daad zich bij het
woord. Door de driehonderd die hebben geslurpt met de hand aan de mond, zal Ik
u verlossen.'
D R I N K E N D O P
D E K N I E E N
SOLO &
KOOR
Geen militante Rambo's - nee
Geen politieke Macho's - nee
Geen ambtelijke sjacheraars
Die cynisch opereren - nee
Geen borstkas vol medailles - nee
Geen vuile repressailles - nee
Geen wapenarsenaal om heel de
Wereld te cremeren - nee
REFREIN
Knieën op de grond
-
Met de hand / aan
de mond
Honderd maal met
z'n drieën
Bij de bron./
Gideon.
Geen opgefokte strijders - nee
Geen opzwepende leiders - nee
Geen macht die blind is en zichzelf
Betalen laat met lijken - nee
Fascistische fanaten - nee
Corrupte diplomaten - nee
Geen zakenlui die oorlog voeren
Om zich te verrijken - nee
9.
[Het is nacht.
Middenvoor op het podium staat een tent, of hangt een scherm van oude lappen.
Er schijnt licht. DE GENERAAL van de Midjanieten zit er. Hij laat zich
verzorgen door zijn slavin. De SLAVIN loopt weg.]
GENERAAL
Het enige goeie dat die Israelitische sprinkhanen hebben
voortgebracht, ben jij. Kom bij me liggen vannacht.
SLAVIN
Nooit.
GENERAAL
[Buldert.] Zo mag ik je wel. [Hij
legt zich neer om te slapen.] Lekker pittig dier!
B R O O D
SLAVIN
De nacht lag koud en donker op de aarde
waar de vijand zich gelegerd had
dromend sliepen zij er naast hun dodelijke wapens
als de morgen aanbrak brandden zij de dorpen plat
Dan werd vermoord, verkracht,
geplunderd en geroofd
Wat zelf niet werd gezaaid
werd met geweld geoogst.
Zo ging het keer op heer, het werd routine
Ze wisten wij zijn sterk, en zij zijn laf
Wij zijn een zelfbewuste goedgetrainde vechtmachine
En wie er schreeuwt om recht
zal voortaan zwijgen als het graf
want één ding in dit leven
maakt ons als helden groot:
Met ons gaat in de strijd
de dood als bondgenoot.
De duisternis hing kil over de aarde
Soldaten sliepen snurkend in de nacht
Hun grote lijven lagen naast de dodelijke wapens
wachtend op de morgen die
de aanval met zich bracht
Totdat hun grote leider
uit zijn dromen wakker schoot
[De GENERAAL
schiet overeind. Schreeuwt. Een andere MILITAIR schiet toe.]
De dood komt op ons af!
Wie redt ons van het brood!
GENERAAL
[Helemaal in de
war. Klampt de MILITAIR aan. Als een wakker geworden kind bij zijn vader:]
De dood komt op ons af!
Wie redt ons van het brood!
De dood komt op ons af!
Wie redt ons van het brood!
MILITAIR
Een brood?
[Van her en der
klinken de stemmen van andere soldaten: 'Een brood? Een brood? Er wordt
gefluisterd en gelachen.]
GENERAAL:
[Herwint z'n
kalmte en z'n gezag]
Ja een brood als een steen. Groot, zwaar, al het gerst dat
wij hadden geroofd had zich samengeperst tot een rollend brood dat zwaar als
steen over ons heen kwam rollen. Het werd onze dood.
KOOR(TJE)
De vrouw die ooit gevangen werd genomen
Hoorde de gesprekken en het licht glom in haar ogen
Ze stond recht op, ze keek haar bazen aan terwijl ze zei:
SLAVIN
[Ze komt op de
GENERAAL af] Mijne Heren,
Ik weet wie deze goddelijke grap voor u verzon
De droom die u bedreigt: De God van Gideon
Als Gideon komt zijn jullie niemand meer,
Als Gideon komt is het voorbij met jou, met jullie.
GENERAAL:
Zwijg!
SLAVIN:
Als je mij tot zwijgen brengt
Zullen de stenen het uitschreeuwen:
Jullie zijn niemand, niemand!
Het is voorbij.
[Ze gaat af.
Keert zich nog een keer om:]
Lekker pittig diertje hè, generaal.
MILITAIR
Moet ik haar slaan?
GENERAAL
Slaan?
MILITAIR
Vastbinden, en slaan.
GENERAAL
Vastbinden, en slaan?.. [Kijkt
naar waar ze verdween.] Laat haar. En laat mij.
MILITAIR
Ze zeggen dat u bang bent.
GENERAAL
[Voelt zich
geprovoceerd. Slaat de militair]
Morgen roei ik ze uit als ratten in de voorraadschuur. [Kruipt onder de deken]
10.
[Het KOOR
verschijnt. Het staat hoog, op tafels, banken, podiumdelen. Ze torenen links en
rechts boven de tent van de GENERAAL uit. Die ligt te slapen. De KOORLEDEN
hebben aarden bloempotten in hun handen.]
F A K K E L S E N
K R U I K E N
KOOR
Gideon verkondigt de bende van drie honderd
Op weg te gaan met fakkels en met kruik
Hij zegt ze op een teken het aardewerk te breken
Vul de kille nachtlucht met de echo's van geluid
Laat fel en vurig branden de fakkels in je handen
Geen ander wapen dragen wij dan dit:
De stilte die wij breken, het vuur dat wij ontsteken
De woede om wat was,
en het geloof in wat begint.
REFREIN I
Kom sta op, ga recht op, weiger je te bukken
De doem die ons gevangen houdt
Slaan wij vannacht aan stukken
Kom sta op, ga recht op
Wij breken de schijnbaar onuitroeibare terreur
Van Midian en Baäl met fantasie en vuur
REFREIN II
En God sprak: Laat ons lachen, laat ons lachen Gideon
Hahahaha halleluja Laat ons lachen Gideon
Zoals de wind de donderwolken wegjaagt voor de zon
Laat ons opgelucht weer lachen Gideon.
Dan klinkt er de harde juichkreet: Laat ze barsten
De kruiken. Met verpletterend geluid
En leg die troep hyena's het vuur na aan de schenen
Rondom breekt de nacht in vuur en vrijheid uit.
[De KOORLEDEN slaan
tegelijkertijd hun bloempotten stuk, tegen de muur, of tegen die van een ander.
Dan juichen ze. Kortom: Vrolijke herrie. De GENERAAL schiet overeind, z'n tent
stort in, valt over hem heen, de MILITAIR die in wil grijpen, valt ook, en met
de tent over z'n kop struikelt de GENERAAL af, gevolgd door een kruipende
militair, die auw auw roept. Het is een tijdje stil.]
KOOR
En God sprak: Laat ons lachen...
Van pure angst verstijven de breedgespierde lijven
Van Midjans goed getrainde legertroep
Hun lef legt het loodje, ze vluchten als een zootje
Ongeregeld in hun blootje alle kanten op
Midian en Baäl ten onder in de aanval
Die God die nacht met Gideon verzon
De fantasie van boven, het lef om te geloven
Dat wat ten dode opgeschreven leek weer leven kon
Kom sta op...
Het lef om te geloven met fantasie die boven
De ingesleten valse waarheid komt
Het vuur dat je doet vlammen brandend in je handen
Dat is het mysterie van de God van Gideon
11.
VERTELLER:
Jezus groeide op met de verhalen van Jozua en Gideon. Met
hen ging hij op weg, om recht te doen, om te bevrijden. Net als Jozua, net als
Gideon. Rechtop ging hij. Wie oppervlakkig was, leerde hij wat ernst was. Wie
zwaarmoedig was, leerde hij lachen. Hij vertelde z'n verhalen, en waar niets
meer te zeggen viel deed hij wat niemand verwachtte: Waterkruiken vulde hij
met wijn, en wie uitgeblust was vulde hij met vuur. Wat niet was liet hij
worden, wat niemand zag liet hij aanstekelijk zien: kijk maar, tussen het
onkruid groeit het koninkrijk van God.
Toen hij terecht werd gesteld viel de nacht kil en koud over
alle verwachtingen. Z'n vrienden hielden zich angstig schuil, om zijn lot niet
te hoeven delen. Stil maar. Wacht maar. Vergeet het maar.
Maria die op Paasmorgen bij het licht van een fakkel, met
een kruik vol olie op weg gaat naar het graf van Jezus, vraagt zich af: Hoe
verwijder ik de steen die het graf afsluit?
Maar liever opstaan met vragen, dan in je schulp gekropen te treuren.
De steen is weggerold.
STEM:
Waarom zoek je de levenden bij de doden. Hij is niet hier,
hij is opgestaan.
R O L D E
S T E E N
KOOR
Als de dag ongevraagd je doorlopend belaagt
Met onbegrip en bijtend commentaar,
En ligt de nacht kil en zwart als een steen op je hart
- De fakkels en kruiken liggen klaar. (Waar?)
Komt de toekomst als een verpletterende wals
Op je af, met de lucht van gevaar
Als de moed je ontbreekt te doen waar je naar streeft
- De fakkels en kruiken liggen klaar. (Waar?)
REFREIN:
Rol de steen (Rol de steen!)
Rol de steen (Rol de steen!)
Loop er zeven maal omheen
(Zeven maal zeven maal het verhaal dat overleeft)
God zelf zal met ons gaan door het diepste donker heen
Weggerold werd de steen om op te staan
Als je koel wordt beroofd van je hoop en geloof
Geen moeite is er meer de moeite waard
Kruip je geslagen in je schulp doof en blind voor troost en
hulp
Met fakkels en kruiken staan wij klaar.
(Wie? - Waar? - Wij?)
REFREIN:
Zie de steen - Daarin schuilt betekenis en zin
De vrijheid maakt zich daarin openbaar
En slaat het licht door je heen: Weggerold werd de steen
- De fakkels en kruiken liggen klaar.
Zo zou / het kunnen
Zo zou het kunnen zijn.
Zo zou / ik willen
Zo zou ik willen zijn