D E Z E N A C H T
A N D E R S D A N
A N D E R E
Van Lingen
College 1990
Tekst: Marinus van der Werf
Muziek: O.a. Emile du Long
1.
VERTELLER
[Giet vanaf ene flinke hoogte een kan water leeg in een bak
die er staat.]
Het was kort
voor Pasen. Jezus zat met zijn leerlingen rond de tafel. Hij stond van tafel
op, deed zijn boven kleren af en bond zich een linnen schort voor. Toen goot
hij water in een bak en begon de voeten van de leerlingen te wassen, en ze af
te drogen met het schort dat hij voor had. Toen hij hun de voeten gewassen had,
trok hij zijn kleren aan en ging weer aan tafel zitten. 'Begrijpen jullie wat
ik gedaan heb?' vroeg hij.
[MOZES komt op. Hij heeft een krukje bij zich. Gaat zitten bij de bak water, schept water met zijn handen, wast zijn gezicht, wast vervolgens zijn voeten... ]
Het was
Pesach, paasfeest. De tafel stond gedekt: ongezuurd brood, bittere kruiden, een
ei, lamsvlees, roodbruine moes, een schaaltje met zout water, en vijf bekers
wijn.
[MOZES droogt z'n gezicht en z'n voeten met de doek die over
z'n schouders hangt. Hij is moe, na een dag woestijn. De VERTELLER controleert
tijdens zijn verhaal of alles voor de voorstelling klaar staat: de dorre
takken, de zuilen, de troon voor de Farao]
'Koningen
heersen over hun volk', zei Hij... 'Machthebbers laten zich weldoeners
noemen.... Zo mag het bij jullie niet gaan... Nee... De oudste onder jullie
moet zich gedragen als was hij de jongste, en wie leiding geeft, moet zijn als
wie dient... begrijp je dat?...
Wie is
belangrijker, wie aan tafel zit, of wie bedient?... Jezus zei: 'Natuurlijk wie
aan tafel zit. Maar ik ben in jullie midden als iemand die dient.' En Hij brak
het brood en schonk de wijn in.
[DE VERTELLER schenk zich uit een fles een
glas wijn in, en loopt daarmee naar de podiumrand]
Toen werd de vraag gesteld die altijd weer gesteld tijdens
de avond van het paasfeest
DE JONGSTE
[Komt
achter de VERTELLER op] Waarom is deze
avond anders dan andere avond.
[De VERTELLER geeft zijn glas aan de JONGSTE.
MUZIEK: 'GO DOWN MOZES']
VERTELLER
'Waarom is
deze avond anders dan andere?'
En Jezus
antwoordde: Onze voorouders leidden een zwervend bestaan. Ze trokken naar
Egypte en vestigde zich daar als vreemdeling. Daar groeide de kleine groep uit
tot een groot sterk volk. De Egyptenaar behandelden ons slecht. Ze onderdrukten
ons, en legden ons zware arbeid op. Toen riepen wij de Heer, de God van onze
voorouders, en hij gaf ons gehoor.'
KOOR
Go down Moses, way down in Egyptland
tell old pharaoh to let my people go
When Israel was in Egypt's land
let my people go
oppressed so hard they could not stand
let my people go
O Moses, the cloud shall cleave the way
let my people go
a fire by night, a shade by day
let my people go
As Israel stood by the waterside
let my people go
At Gods command it did divide
let my people go
O let us all from bondage free
let my people go
and let us all in Christ be free
let my people go
we need not always weep and moan
let my people go
and wear these slavery chains forlorn
let my people go
2.
[Het grote podium is leeg en donker, misschien nachtelijk
blauw verlicht. Daar verzamelen de STEMMEN zich, de STEMMEN dragen een dorre
tak met zich mee, samen vormen ze een dorre struik, ze staan stil, ze wachten]
MOZES
[Spelend met het water.]
Laat ik eerlijk zijn: ik heb zelden nagedacht over het gemak waarmee ik groot
werd, in de luxe van Egypte. Je went er aan. Er is eten, en onderwijs. Als je
ziek bent zijn er doktoren. En als je zegt: 'Ik ga', is er niemand die je
tegenhoudt. Hooguit was er de verveling zo nu en dan.
Hier is dat
anders.
Natuurlijk
wist ik van de anderen, buiten de muren van het paleis: De armoede. De slavernij.
'Kan ik het helpen?', zei ik.
Er zijn
plaatsen waar je niet komt als het goed met je gaat.
'Ga d'r niet
heen', zeiden ze. 'Ze stelen er als de ratten. Het stinkt er. Zij zijn het
gewend, jij niet. De lucht maakt je ziek. De lelijkheid bederft je eetlust.'
Er zijn
plaatsen waar je liever niet komt.
Zolang je ze niet recht in de ogen hoeft te kijken, kan je geweten
blijven slapen.
Toen ik
doorkreeg hoe vals deze manier van leven was, wilde ik wat doen. Een daad om
iets goed te maken, actie voeren, de held uithangen. Alsof één agressieve
uitbarsting voldoende was, één dodelijke klap. Het loste niets op. Er was
hooguit 1 dode meer. Ik hoorde bij niemand, ik vluchtte, ik moest wel.
[Hij zet de bak water weg, komt terug met een zelfde glas wijn als dat van de JONGSTE]
Hier moest ik
alles zelf doen. Wèrken. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Met schapen
de woestijn in. Voedsel vinden. Water. Modderig water drinken met m'n handen.
Moet je m'n handen zien. Zelfs na het wassen.
Ik heb 16 jaar
leren lezen en schrijven. Wijn gedronken uit fonkelende glazen, gegeten met mes
en vork. 'Schone handen, superieure geest', dacht ik. Moet je m'n handen nu
zien. Kapotte nagels. Wonden. En altijd stinken ze.
Maar ik begin
het te leren. Ik begin te leren wie ik ben. Bij wie ik hoor.
Laat ik
vertellen waarom ik hier ben. Beloof me niet te lachen, ik twijfel aan mezelf
als ik terugdenk. Beloof dat je me serieus neemt.
Op zoek naar water zag ik een struik: doornig, doods, onvoorstelbaar dat er aan zo'n stuk brandhout ooit iets zou groeien. Op zich niets bijzonders. In de woestijn ligt de dood languit in de zon. Het gaat om wat ik zag gebeuren. Hoe moet ik het zeggen?
De struik
vatte vlam. Stam en takken zag ik als zwarte bloedvaten tegen de rode vlammen.
Vuur als bloesem. Een rode, vlammende roos. Het vuur deed de struik in bloei
staan zonder hem te verbranden.
Ik weet nog de
eerste keer dat ik wijn dronk: warm zakte het in mijn lichaam omlaag, alles
gloeide. Een tintelend gevoel dat mijn kijk op de dingen kleurde, zoiets. Maar
dit was anders. Dit was buiten mij om. Er was God. Hoe zeg je dat?
Er was een
stem die ik herkende uit de verhalen van mijn ouders:
[De STEMMEN klinken als een geheel. MOZES hoort de stemmen,
maar kijkt niet om]
STEM-1
STEM-2
STEM-1
Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk in Egypte er aan toe is.
STEM-2
STEM-3
hoe ze
schreeuwen
STEM-2
hoe ze schreeuwen om verlost te worden van hun onderdrukkers.
Ik weet hoeveel ze moeten doorstaan. Ik ben gekomen om hen te bevrijden.
Daarom stuur ik jou naar de farao.
'Ik', zei ik.
[Stilte]
Wat moest ik
anders zeggen. [Stilte] 'Moet ìk naar
Egypte? Naar de farao voor wie ik gevlucht ben?'
STEMMEN
[Door elkaar, over elkaar, na elkaar] Ik zal er zijn. Ik ben bij je.
[Stilte] En meer dan
ooit weet ik nu bij wie ik hoor.
Maar laat ik
zwijgen. [Kijkt naar de wijn in het glas]
Er gloeit iets in mij, er tintelt iets, een vuur dat brandt en niet verteert.
En er is iets dat het de kop in wil drukken. Ik ben bang dat ik laf ben.
[Kijkt rond, zoekt bondgenoten] 'Je hoeft niet alleen', zei de stem. 'Er zijn er die met je
meegaan.' En daarom zit ik hier. Ik verzamel mijn moed, en als ik ga, wil ik
dat je meegaat.' [Leegt het glas in een
keer]
3.
[Dansmuziek, bijvoorbeeld 'walk like an Egyptian' van The
Bangles. BUIKDANSERES danst buik, of jazz. Meerdere danseressen kan ook. De ZOON
VAN DE FARAO komt op, kijkt toe, afstandelijk, bladert af en toe in catalogus
met computers of glanzende sportwagens. DE SCHOENPOETSER komt langs en poetst
ondertussen zijn schoenen. DE ZOON let er niet eens op. Alles spreekt voor hem
van zelf. Ondertussen wordt het paleis van de FARAO klaargezet: de zuilen, de
troon met de FARAO er op (op wielen?) en slaven links en rechts van de troon.
Op het kleine podium zitten de overige danseressen, in showy kostuums, op
kleurige kussens, haar te kammen, de STORY te lezen, op horloges te kijken, een
pasje te oefenen... De MUZIEk stopt, DANSERES buigt, FARAO klapt uitbundig]
[ZOON klapt niet van harte slapjes 2 keer]
De buik, daar
draait het om.
Eten, drinken,
het geluk.
[Buigt zich
voorover] Toen mijn vrouw in verwachting was van mijn zoon
[Denkt dat hij geroepen wordt] Hè
Ik had het over je moeder... Toen je moeder in verwachting was van jou was haar buik rond en bol als de koepel van de hemel, haar navel als een ster die de geboorte aankondigt. Haar buik, glanzend van de geurige olie, gespannen door wat komen zou.
[De ZOON luistert allang niet meer. De FARAO wijst naar hem]
Hij... Mijn
zoon.
Bij zijn
geboorte heb ik gezworen dat het hem in zijn leven aan niets zou ontbreken. Een
kind heeft recht op een goed leven...ja toch. Dit huis, deze stad, ze zullen
zijn als de warme schoot die hem voor zijn geboorte beschermde. Eten, drinken,
doktoren voor als ie ziek is. En als ie zegt: 'Ik ga', dan zeg ik: 'Ga maar jongen.
Maar kijk uit! Er zijn plaatsen waar je beter niet komen kunt.' Er zijn mensen
die ons onze welvaart niet gunnen, die met geweld willen nemen wat ze niet
verdienen.
Mijn zoon...
Kom eens bij me jongen.
[ZOON komt niet]
Prachtige jongen. Lang. En krachtig. Hij heeft nu de leeftijd dat ie zo z'n eigen willetje begint te krijgen... Kom ns hier jongen.
[ZOON komt ietsje dichter bij]
Wat wil je
jongen?.. Zal ik de danseressen roepen?.. Een? Twee? Vier?.. Als ik sterf zal
ik mijn leven voortzetten in hem. Ja toch... Vijf? Wil je ze alle vijf? [Lacht. Roept naar de danseressen]
Meisjes!
[De DANSERESSEN komen, met zichtbare tegenzin. Bij de FARAO
gekomen laten ze een big-smile zien]
Welke wil je
jongen?
[De ZOON bekijkt ze, beetje verlegen, een voor een, draait
zich dan om, loopt weg, blijft somber staan. FARAO tegen de meisjes:]
Het spijt me.
Hij wil niet.
[DE DANSERESSEN lopen naar het kleine podium en gaan verder
met hun zichtbare verveling.]
DARES
[Een van de DANSERESSEN, tijdens de aftocht:] Ik ook niet.
4.
[Het achterste podium wordt donker. Op het kleine podium schijn knus
licht. Daar zitten de DANSERESSEN.]
ANSE
Weer een dag.
Nog twee, 16 uur, dan is het zaterdag.
DARES
Lekker joch,
die jongen. Maar ziek.
ERESSE
Ziek.
DARES
Ja... Ziek.
Zóó ziek
ERESSE
Volgens mij
tennist ie beter dan jij danst.
ANSE
16 Uur. Als we
mazzel hebben.
DARES
Dat hoofd is
zo leeg als een doodskist na tweehonderd jaar.
ANSE
Wat doen we?
ESRESSE
Wat denk je?
ANSE
Doen we wat we
willen? Of doen we wat we moeten? Wat dacht je? Spullen pakken? Wegwezen?
Reizen maken? Gewoon de bordjes volgen richting 'Wijde wereld'. vrij zijn. Ga
je mee.
ERESSE
Ja
DARES
Ja
[Alle DANSERESSEN zeggen om de beurt ja.]
ANSE
Okee, spullen
pakken, dan gaan we.
[DANSERESSEN kijken elkaar aan: 'Nu?', blijven uiteindelijk
staan/zitten/liggen]
Misschien
hoeven we niet vandaag. Gisteren vroeg ie ons ook.
RESSA
Misschien
zoekt ie andere, en worden wij ontslagen... wat dan?
[Lichte paniek]
ANSE
Zeur niet.
Makkelijk verdiend. Hoe laat is het.
ERESSE
Ik heb liever
dat ie me zo snel mogelijk roept. Ik doe liever iets dan dat ik moet wachten
tot ie me nodig heeft.
[BEDIENDE loopt naar het vertrek van de DANSERESSEN, wacht]
DARES
[Doet bediende na'] 'Meneer
wenst u te gebruiken, meneer verveelt zich...'
Als ik het
geld niet nodig had, was ik al lang weg hier. Hoewel? Ik ken ze die minder
verdienen. Wat dat betreft, is het beter om te blijven.
BEDIENDE
Meneer wenst u
te gebruiken, meneer verveelt zich.
[DANSERESSEN staan op, gaan af, op ANSE na. ANSE grijpt
ERESSE bij de arm, houdt haar staande]
ANSE
Heb ik ooit
verteld van mijn oma? Mijn oma was vroedvrouw.... Toen hij, de farao, een kind
verwekt had bij één van zijn vrouwen, moest zij bij de bevalling helpen. Weet
je wat ie zei?... 'Als het een meisje is, hoef ik het niet. Wat ik wil is een
zoon, iemand zoals ik.' En toen het kind er was, vroeg hij: 'En? Wat is het?'
Mijn oma haatte die vraag. 'Het is een kind', zei ze. 'Uiteraard', zei hij.
'Maar wat ìs het? Een zoon?' 'Waarom zonodig een zoon? Is een kind niet meer
dan een zoon?' 'Ik voel me eenzaam', zei hij. 'Ik zoek iemand die is zoals ik
ben.' 'Trek een overall aan', zei mijn oma. 'Buiten de muren van je paleis
barst het van de mensen. Ze sjouwen. Ze zweten. Om muren te bouwen voor de
eeuwigheid. Ze worden ziek van het werk dat jij ze doen laat, en tegen de tijd
dat jij dood bent en gebalsemd, en voorzien van alle rijkdom neergelegd in zo'n
monument, dat zij hebben gebouwd, zijn velen van hen jou van ellende al
voorgegaan. Steek je handen uit de mouwen en leef met ze mee, dan ben je niet
langer eenzaam. Je zult er de tijd niet voor hebben.' En ze liep weg.
ERESSE
Dat vond ie
niet leuk.
ANSE
Nee dat vond
ie niet leuk. Het werd haar verboden om nog langer te werken als vroedvrouw.
En als officieel werkeloze heeft ze kort daarop mij de wereld in geholpen. Kom,
pak je koffer, we gaan hier vandaan. weg. Eigen benen.
ERESSE
En? Wat was
het?
ANSE
Wat?
ERESSE
Het kind dat
werd geboren.
ANSE
Zou jij zoiets
doen?
ERESSE
Toe. Wat was
het? Een jongen? Een meisje?
ANSE
Een kind. Een
kind dat zo snel mogelijk man moest worden. Om te zijn als z'n vader.
ERESSE
Jeetje... Kom,
we moeten aan het werk. [Af]
ANSE
Moeten...
[Ze blijft staan, ziet MOZES, op weg naar de FARAO]
ANSE
Hee jij, wie
ben jij dan?
[MOZES blijft staan, voelt zich betrapt, weet zo gauw niets te zeggen]
MOZES
ANSE
[Alsof ze zich die naam herinnert, maar niet emmer weet
waarvan] Mozes? Mozes?
MOZES
[Vlug, om herkenning te voorkomen] Ik ben op weg naar de Farao... met een verzoek... met het
verzoek om z'n slaven te laten gaan.
[Lacht] Als dat je
lukt, ga ìk met je mee... Go down Moses, go!
[Het wordt donker. Ze gaat af.]
5.
[SLAVENMARKT. Op een kistje staat de OMROEPER, terwijl hij schreeuwt, knijpert hij zijn advertenties aan een waslijn]
[Als op de markt]
Slaven voor in de keuken. Slaven voor op kantoor. Slaven voor stenen, voor
bedrijven, , voor de witte was, de bonte was, slaven voor...
[Roept er steeds door heen] Danseresjes!
[De SLAVEN staan om het podiumpje heen, hun armen bijeengebonden met touw, of sjaal, of theedoek. Ze wachten als arme arbeiders die voor een beetje geld alles willen doen wat wordt gevraagd. Ze zingen een somber lied, met woorden van doem en zelfkritiek. Tijdens het SLAVENLIED arriveert de SLAVENHANDELAAR met zijn slaaf LEEP. LEEP draagt een stapeltje stenen.]
SLAVEN
Zijn zij
verslaafd
aan hun
slavenbestaan
zij denken er
niet aan
om ooit nog
weg te gaan
Zij zijn verslaafd
Zijn zij
verslaafd
aan een
machtige leer?
Zij vragen al
niets meer,
hun Farao is
heer,
zij zijn
verslaafd.
Wij zijn
verslaafd
Aan een zeker
bestaan.
Wij denken er
niet aan
Om ooit nog
weg te gaan
Wij zijn
verslaafd.
[Gooit demonstratief de stenen tegen de vloer] Ik wil best werken. Maar niet zo!
[Glimlacht beschaafd, vol begrip naar zijn toehoorders in de
zaal] Er zijn er die in
zo'n geval geweld gebruiken. Ik niet. Ik heb geduld. Voor de één die verdwijnt
vind ik zo twee anderen. [Tegen LEEP] Aan alles hangt een prijskaartje. Geld,
jongeman. Je kunt er minachtend over doen, maar straks zit je zonder. En dan?
Maar ga je gang. [Tegen TOM] Hee jij,
kom 'ns hier. [Tegen LEEP] Voor jou
10 andere. [tegen TOM] Raap die
stenen op.
[TOM doet wat hem gezegd wordt. SLAVENHANDELAAR legt arm om zijn schouders, terwijl TOM de stenen vasthoudt. Dat kost hem zichtbaar moeite. SLAVENHANDELAAR houdt z'n verkoop verhaal, tegen mensen uit het publiek]
Is dit geen
mooie jongen: Lang. Gespierd. [Hij draait
om de grote gewillige jongen heen, buigt zich voorover naar een potentiële
klant] Wat vindt u, mevrouw Potifar. Is het geen leuke knul voor zo'n mooie
vrouw als u? Een fantastische hulp in de huishouding. De juiste lengte om de
kast af te stoffen, z'n knieën geschikt voor plinten, vloeren en pleeën, prima
conditie. Metselen, schilderen, alles kan ie. Z'n ogen perfect voor een
beeldscherm, z'n handen sterk en soepel. Ziekteverzuim 1,8 % tegen een gemiddelde
van 8,9. En wat de kosten betreft: Deze jongen droomt van rijkdom, maar is met
weinig tevreden. Een pilsje, een avondje tv met een scheutje pin-up, en zo hier
en daar wat voetbal. Hij is getrouwd. Z'n vrouw zorgt voor het eten en de
kinderen. Hij heeft een huis dat te duur is, en een auto die kilometers vreet.
Z'n geld kan ie goed gebruiken. Voor een extraatje doet ie alles. Vuil storten
in Westervoort? Gif lozen op zee? Geen probleem. Alleen wat extra's vanwege de
risico's.
TOM
[Mompelend, krijgt steeds meer moeite met de stenen] Mag ik de stenen neer zetten meneer
SLAVENHANDELAAR
TOM
Mag ik de stenen neerzetten meneer? Ik heb de hele dag gesjouwd. Mijn vrouw is ziek.
SLAVENHANDELAAR
[Tegen publiek]
De stenen zijn zwaar, zegt ie. Als hij dat zegt zal het wel zo zijn. [Tegen TOM] Hoe heet je jongen?
TOM
SLAVENHANDELAAR
Huh.
TOM
SLAVENHANDELAAR
Ah. Ome Tom! Van
de negerhut. [TOM schudt zijn hoofd]
Ik had het kunnen weten. [Tegen publiek,
met overdreven nadruk op 'Tom'] Wat denken jullie. Tom wil de stenen
neerzetten. En wij zijn democratisch. Is het goed dat Tom zijn werk neerlegt.
laten we stemmen. Ik wil handen zien. [Hij
wacht tot in het publiek handen omhoog gaan. telt. Maar voordat hij uitgeteld
is, kijkt hij op zijn horloge] Ik weet het goed met je gemaakt Tom. Het is
vijf uur: het werk zit er op. Zet ze neer.
[Zet stenen neer]
Denk u wel meneer. [Loopt weg]
SLAVENHANDELAAR
[Roept hem terug]
Niet hier Tom
[TOM komt terug, pakt stenen, gaat af. Eventueel herhalen de SLAVEN het lied]]
6.
[PALEIS VAN DE FARAO. DE FARAO krijgt bezoek. rechts van hem staat een rij mensen te wachten, ze hebben nummertjes in de hand, van 1 tot 9. Na enige tijd voegt MOZES zich bij hen, met nummer 10. Terwijl hij wacht, volgt hij nadrukkelijk wat er op het toneel gebeurt]
BEDIENDE
[tegen FARAO]
Er zijn mensen die u willen spreken.
FARAO
Wat moet dat
moet.
BEDIENDE
[Loopt naar bezoekers.]
Nummer 1.
EéN
Voor zover wij
nog water hebben, meneer, is het niet te drinken. Bruin van de vervuilde
modder.
[De FARAO kijkt wat meewarig naar zijn zoon die binnenkomt
met een vaas bloemen]
Het is het
laatste water dat we hebben. De droogte maakt alles dood. De hete wind jaagt
het zand onze huizen binnen. Van wat we drinken worden we ziek. Er is geen
zicht op regen. [Stapt op FARAO, toe,
wordt tegengehouden door SLAVEN] Er wordt gezegd dat hier geen droogte is.
De bomen hier zijn groen. Voor zover wij weten, is hier voldoende water.
FARAO
[Met z'n ogen nog bij z'n ZOON die een goed plekje zoekt
voor z'n bloemen. Als wijze woorden, om er maar van af te zijn:] Voor weinig mensen is het veel, voor veel mensen is het te
weinig. De natuur is wreed voor haar bewoners... Maar op een dag zal het regen.
ZOON
Ik ga even
douchen, pa [Af]
FARAO
Zorg tijdig
voor putten. Ik bedoel: dóe iets. Sta niet te klagen. Kom op. [Richting
ZOON] Goed jong.
BEDIENDE
Volgende.
Nummer 2.
TWEE
Majesteit.
Mijn zoontje wou z'n bed niet in: Zó'n kikker lag er. Vieze stinkende kikkers,
overal, één glibberige laag kikkerlijken voor de deur. Massaal zijn ze op pad
gegaan, op de vlucht misschien, met de ziekte in hun lijf, stinkend uit
smerige wonden. Ze stinken en sterven, alles stinkt. Ze kruipen de huizen
binnen, hun lucht hangt in onze kleren, in onze haren. [Duwt haar handen onder de neus van de FARAO] Ruik maar: Het stinkt
naar de dood. [Wordt door de SLAVEN
weggesleurd.] Weet ú hoe dat stinkt meneer? In ieder geval niet als hier.
BEDIENDE
Volgende.
Nummer 3.
DRIE
[Beheerst, zorgvuldig formulerend] Bij ons valt niet te leven. Alleen de muggen houden het er
uit. Soms is de lucht donker van die zoemende bloedzuigertjes. Ze bijten alsof
ze je op willen vreten, alles jeukt. Kinderen krabben zich de huid kapot, liggen
te huilen in bed, kruipen bang onder de dekens. En 's nachts liggen we wakker.
Ze zeuren om je hoofd, ze zigzaggen neurotisch rond. 's Morgens moeten we aan
het werk, en als we klagen wordt er gezegd: 'Stel je niet aan, het gaat wel
over.
FARAO
Natuurlijk
gaat het over.
DRIE
Maar erger dan
dat zijn de gevolgen: Het chagrijn, de scheldpartijen, geluiden die irriteren.
Je slaat je kinderen, uit drift en ongeduld. Onze energie is op, meneer, kleine
probleempjes worden rampen.
FARAO
[Geïrriteerd, staat op]
Kikkers! Muggen! kan ik het helpen? He. wat moet ik? M'n huis uit met een
kikkernetje? Een vliegenmepper? Azaron? Het gaat wel over. En dan even de bezem
er door. Tuinslag er over. Zoals mijn vader zei: 'Niet klagen, maar dragen, en
bidden om kracht'. [Tegen VIER die staat
te wachten] En u? Muizen? Kakkerlakken? Kindertjes die liggen te zieken?
Incontinente grootmoeder? Kaboutertjes in de koelkast.
VIER
[Let niet op FARAO, stapt de ruimte binnen, raakt alles aan,
blijft bij de bloemen staan]
Zo kan het dus ook. Zitten, en weten dat alles wat je nodig hebt er zijn zal.
Er zijn er die hun ziel verkopen voor een beetje bestaanszekerheid... Weet u
wat het is als je 's avonds niet weet in welk donker gat je de volgende dag zou
kunnen vallen? Het valt niet mee om met een minimum te moeten leven, hopend op
werk, hopend op een inkomen. En dan zie je ze op straat voorbijkomen: De
arrogante geluksvogels met hun gevulde plastic tasjes eigentijdse kleding.
Glanzende wagens zoeven voorbij. Soms kijken ze medelijdend, dat ìk er zo
eentje ben. Dat steekt. Arrogante zelfgenoegzame steekvliegen zijn het. Ze
teren op de stront van onze armoede.'
FARAO
[tegen BEDIENDE]
Schop dat mens de deur uit. Je weet waar ze hoort.
BEDIENDE
[Tegen VIER]
Meneer wil dat u weggaat.
VIER
[Trekt bloemen uit de vaas, duwt ze de BEDIENDE in handen,
geeft hem een schouderklopje]
Ik ga al.
[De BEDIENDE staat beduusd met de bloemen in zijn handen.
VIJF komt zenuwachtig op, hij komt moeilijk uit zijn woorden, hakkelt,
stottert. De FARAO luistert nauwelijks, hij kijkt doorlopend waar z'n SLAVEN
zijn gebleven]
VIJF
Er...
kwamen... mensen bij ons die zeiden... dat het beter was de... koeien niet te
melken. Omdat het gras dat de... beesten aten gggifstoffen bevatte. En niet
slachten, om dezelfde reden. Kortom: de pest zit in het vee. Ongelukje bij de
vuilverbranding... zeiden ze,.. niet ernstig, tijdig verholpen, etcetera...
etcetera. Geen melk, geen vlees, wie... toch eet, wordt ziek, wie toch
verkoopt, wordt gestraft. 'Een ongelukje'. Er wordt... geld ingezameld om de
ergste verliezen te dekken, zeiden ze tot tot tot troost. Is dat alles?
FARAO
[tegen BEDIENDE] Waar
blijven ze? [Doelend op de bezoekers]
Hoeveel nog.
BEDIENDE
Nog vijf.
FARAO
[Ziet de bloemen in de hand van de BEDIENDE, valt onredelijk
uit] Sta niet zo stom met
die bloemen! Doe wat! Volgende!
[ZOON komt op, kijkt toe van opzij. BEDIENDE gaat af, komt
even later terug met de TWEE SLAVEN]
ZES
[Staat al voor
hem] In mijn familie zijn
drie mensen gestorven. De vierde lijdt uitzichtloos: Pijn, zweren, sombere
gedachten, en altijd de angst voor besmetting. Ik neem aan dat u gehoord heeft
van de ziekte
[De FARAO Neemt plaats op zijn troon, geholpen door de
SLAVEN, hand in de nek, gepijnigde blik, migraine op komst. Eén van de SLAVEN
masseert zijn nek]
FARAO
Voor zover mij
bekend, komt er in mijn naaste omgeving zo'n ziekte niet voor.
ZOON
Wel!
FARAO
Ssht... [Stilte] Het heeft te maken met
leefgewoonten, heb ik mij laten vertellen, met hygiëne.
ZES
Zou ik dan
hier mijn handen mogen wassen? Een douche nemen? En, als ik ziek ben, krijg ik
dan één van die mooie witte bedden, in plaats van te worden volgestopt met
afgekeurde medicijnen. Krijg zelf de ziekte, man. [Af]
ZEVEN
[Er direct achteraan] Geachte
Farao, ze zeggen dat we dankbaar moeten zijn voor de regen. Maar wat te doen
met regen die onze gewassen doodslaat. [Opent
een paraplu, de gaten zitten er in] Die de bomen ontbladert? Frisse lenteregen,
met de geur van limoenen! Ik heb liever hagel, die harde eerlijke vijand, dan
de chemische sluipmoordenaar die zich schuilhoudt in de zure motregen. Zelfs de
lucht is het leven zat.
FARAO
Volgende!
[ACHT, een
keurige demonstrant, komt op met een map/koffer vol papieren. Bij iedere zin
overhandigt hij FARAO een van zijn papieren vol cijfers en beweringen, die
kijkt even en geeft ze dan door aan een van z'n slaven. DE ZOON neemt ze over,
kijkt vluchtig en vouwt van de bovenste een vliegtuigje dat hij vervolgens
uitprobeert]
ACHT
Er is niets
meer te eten. Het gedeelte van de oogst dat de droogte doorstaan heeft, is
opgevreten door de sprinkhanen. Er wordt gezegd, dat er voldoende was, maar
het schijnt dat hier verbouwde producten zijn geëxporteerd naar landen waar de
zon te weinig schijnt. Of waar de arbeidskosten te hoog zijn.
FARAO
Sprinkhanen
heb je overal. Volgende! [Tegen ACHT]
Ik zal zorgen dat uw papieren in handen komen van de desbetreffende commissie.
U hoort nog van ons. Volgende! VOLGENDE!
[NEGEN is
een blinde man/vrouw, met donkere zonnebril, die tikkend met een blindenstok
het toneel op scharrelt, dan stilstaat, richting publiek:]
NEGEN
Het is nacht,
en het blijft nacht. Ik doe de gordijnen open: Niets te zien. Ik open de deur:
Duisternis hangt over de aarde.
FARAO
Mijn God, een
blinde!
NEGEN
[Zet zijn bril af, grote emotieloze ogen] Ik ga naar bed. 'Morgen wordt alles beter', zeg ik. 'Er
moet ergens iemand zijn die het licht aandoet. Morgen wordt alles beter.'
Maar 's
morgens word ik wakker en alles is hetzelfde. Laat mij maar liggen.
De dood legt
zich als een donkere deken over mijn hoofd. Er is geen denken dat zin heeft. Er
is geen licht dat het waard is om licht te worden genoemd.
FARAO
Die man is
geschift.
NEGEN
Nee. Het is de
nacht, farao, het is de nacht die gek maakt.
MOZES
Luister naar
ze Farao!
[Dan klinkt er geluid van het kleine podium]
7.
[SLAVENMARKT. De adevertenties worden weggeplukt,
verscheurd, vernield. Op het podiumpje staat de wat paniekerige
SLAVENHANDELAAR. Om het podiumpje heen lopen de SLAVEN. Het touw of de theedoek
waarmee hun handen gebonden waren is losgemaakt. Ze houden het boven hun hoofd,
gestrekt tussen hun handen. Ze geven er gelijktijdig harde rukken aan, en
zorgen zo voor een ritme.]
SLAVENHANDELAAR
Ga aan je
werk. ga aan je werk. Ga weg. Ga weg.
[SLAVEN reageren niet. Ze draaien rond. Uiteindelijk springt
de SLAVENHANDELAAR van het podium]
Ik krijg
jullie wel. We zullen zien wie het sterkste is. Deze plotselinge gekte, of het
gezag van jaren. De wanorde van het moment, of de orde van de macht. [Af]
8.
MOZES
Luister naar
ze, farao. Laat ze gaan.
FARAO
[Bedachtzaam]
Jou ken ik, klopt dat. [ZOON komt bij hem
staan] Alleen die blik in je ogen staat mij niet aan. Er is onrust. Mensen
klagen. Als plotseling wild geworden ratten kruipen ze uit hun riolen, en beginnen
mij hun ellende te verwijten.
MOZES
Er is armoede,
farao.
FARAO
Niet hier.
MOZES
Er is honger
FARAO
Niet hier.
MOZES
Onderdrukking.
FARAO
Niet hier.
MOZES
Nee?
ZOON
Nee!
MOZES
Er is
slavernij, farao.
FARAO
Slavernij! Zeg
'ns eerlijk wie of wat je bent: Egyptenaar of jood?
MOZES
Weet u hoeveel
kinderen er dit jaar zijn omgekomen? Honger, mishandeling, ongelukken in het
verkeer. Je gaat er aan wennen, als je niet uitkijkt.
FARAO
En dat verwijt
je mij? Moet ìk 's nachts wakker liggen? Moet ik mij de haren uit het hoofd
rukken? Kinderen zijn kwetsbaar. Niemand is onsterfelijk. Je mag het niet
zeggen, en toch: als de dood niet zou toeslaan, zouden mensen zich als konijnen
vermenigvuldigen. Er is geen medicijn tegen de dood, God zij dank.
MOZES
Jouw God is de
mijne niet. Mijn God is een God van levenden.
FARAO
Wat gebeurt
moet gebeuren.
MOZES
Juist. [Loopt weg, voordat hij afgaat, keert hij
zich naar FARAO en ZOON] Wat zou je zeggen, farao, als jouw zoon het lot
van al die anderen zou ondergaan? Waar blijf je, als dat goddelijk verwende
godenzoontje van jou zou sterven?
[DE FARAO gaat achter zijn ZOON staan, slaat zijn armen om
hem heen, als bescherming]
FARAO
Nooit! Nooit!
[Het wordt donker in het paleis]
9.
[Het voorste podium is gedekt, voor de Pesachmaaltijd, er
brandt een heldere olielamp. De SLAVEN staan om de tafel. MOZES staat bij hen]
KOOR
WAAROM is deze
nacht
Anders dan
andere?
Bloed heeft
gevloeid
Het lam werd
geslacht.
Waarom nog
zitten?
Waar op
gewacht?
Laten we
opstaan.
Licht zal er
zijn in het holst
Van de nacht.
Waarom is deze
nacht
Anders dan
andere?
Zwaar zijn de
dagen
Bitter het
kruid.
Waarom nog
voortgaan
Geen mens
houdt het uit.
Laten we
opstaan.
Een nieuwe morgen
Een nieuw
geluid.
Waarom is deze
nacht
Anders dan
andere?
Eet van het
brood
Voordat we
gaan.
Waarom nog
blijven
Geknecht en
misdaan.
Laten we
opstaan.
De nacht is
verslagen
De morgen
breekt aan.
Waarom is deze
nacht
Anders dan
andere?
Drink van de
wijn
Uit het glas
van de hoop.
Waarom nog
wachten
De lichten
gedoofd?
Laten we
opstaan.
In schaduw en
vuur
Gaat God zelf
voor ons uit.
MOZES
[neemt de olielamp]
We gaan.
ANSE
[Van een
afstand] Mozes?
MOZES
Kom.
[Ze verlaten de donkere zaal]
10.
[PALEIS VAN DE FARAO. De FARAO zit verslagen op zijn stoel.
De SLAAF die zijn schouders wil masseren, wordt weggejaagd. DE SLAVENHANDELAAR
komt op]
SLAVENHANDELAAR
De slaven zijn
vannacht vertrokken, farao.
FARAO
Ik weet het.
Laat ze.
Dit is geen
nacht om moeilijk te doen.
Dit is een
nacht van ellende. Heb je gehoord van mijn zoon?
SLAVENHANDELAAR
Ja.
Gecondoleerd.
FARAO
Het is nacht.
En het blijft nacht.
Mijn zoon is
gestorven. Een ziekte zonder hoop. God weet wat ik geprobeerd heb om hem in
leven te houden. Waarom God? Waarom heb je mij mijn kind ontnomen? [Komt overeind] Wacht.... Wat zei die
schaapherder? [Staat op, zijn
verslagenheid maakt plaats voor woede] 'Jouw zoon zal sterven', zei hij. De
goddeloze. Is hìj het niet die voorop die troep schurftige slaven mijn land uit
vlucht? Hij heeft een boze geest in zijn geweten. Jaag mijn soldaten achter hem
aan. Kleur de grond met zijn bloed. Ga!
11.
[Zo mogelijk komen de mensen die in het donker de zaal
verlieten, vanachter het podium weer op. Voordat ze opkomen stort het paleis
in: de zuilen vallen om, de troon verdwijn onder het achterdoek dat naar
beneden komt zetten. Wat PALEIS van de FARAO was, is nu de Rode zee. MIRJAM
stapt als eerste over de rotzooi heen, ze houdt stil bij het voorste podiumpje.
MOZES en ANSE komen naast haar staan]
MIRJAM
We vertrokken.
Stil, gespannen, maar gaandeweg brak de feeststemming uit: We waren vrij. Het
gehate bewind van de farao lag achter ons, we zouden onze eigen toekomst
kiezen. Te opgewonden om te beseffen dat het nu pas echt begon.
Iemand
schreeuwde: 'Daar zijn ze'. Achter ons zagen we de eerste soldaten. We raakten
in paniek. Er was geen ontkomen aan. Vóór ons lag de zee. Morgen zouden we
terug zijn bij af, leek het. Of erger. Nog harder zou de zweep slaan. Nog strenger
het bewind.
Ze begonnen
tegen Mozes te schreeuwen. 'Mooie God heb jij. Had ons gelaten waar we waren'.
Ik werd kwaad. Ik ging naast m'n broer staan, en het liefst was ik op z'n
schouders geklommen zodat ze me allemaal zouden zien en horen. 'Gedraag je niet
als schapen.', schreeuwde ik. 'Dit is de vrijheid waarmee wij op weg zijn
gegaan. Er is geen schuld om iemand in de schoenen te schuiven. Déze vrijheid
is van ons allen. Wat er ook gebeurt, God is met ons. Wie eenmaal is opgestaan,
gaat nooit meer liggen.'
[De andere spelers stappen over de rotzooi heen, vormen een
groep op de voorrand van het grote podium]
We trokken
verder. Het water van de zee lag als modder aan onze voeten, de wind had het
water weggestuwd. We staken over. De modder kwam tot onze knieën. Niemand zei
wat. Af en toe moest de een de ander uit de natte klei overeind helpen. 'Dit is
onze vrijheid', zeiden we tegen elkaar. En zo staken we over.
Achter ons
zagen we hoe de soldaten met hun zware wapenuitrusting vast kwamen te zitten
in de modder. Niemand die ze overeind hielp als ze vielen. En toen kwam het
water opzetten. Onverwacht. Paarden en ruiters verzopen in zee.
Om eerlijk te
zijn: opgelucht moesten we lachen. En huilen. Niet het gevoel van wraak, maar
het gevoel van bevrijding deed ons zingen en dansen.
[MUZIEK zet in. Een uitgelaten swingende versie van GO DOWN
MOSES]
Modder aan
onze lijven. Moe als we waren. Een afrekening met het verleden, een voorschot
op de toekomst.
Dans.
[De eerste die danst is ANSE, ze sleurt MOZES mee in haar
enthousiasme, en even later danst en zingt iedereen: GO DOWN MOSES. Plotselinbg
wordt het stil.]
12.
VERTELLER
Tot zover, zei
Jezus. Die avond waarop het Paasfeest werd gevierd. Hij brak het brood. Hij
schonk de wijn. 'Eet het brood van het lijden, drink de wijn van de hoop', zei
hij. 'God is met ons, als we vallen, als we opstaan. De dood heeft niet het
laatste woord. aan het begin en het eind van de lange weg naar vrijheid, staat
Hij.' Nadat ze gegeten hadden en gedronken, gingen Jezus en zijn leerlingen de
nacht in. Naar de Hof van Gethzemane. Soldaten waren onderwer om hem gevangen
te nemen. Maar wat een einde leek, was een begin.