Paasviering
'90
Van
lingen college
Tekst: Marinus van der werf
Met
dank aan woord voor woord
Van
Karel Eyckman
[De achterwand laat een hedendaags dorp zien: Een wand met
ramen, achter de ramen zie je mensen, planten en tv's. Ergens tegen een gevel,
bij voorkeur boven op een glasbak, is een plek voor RONK, de dronkaard. In het
midden wordt de gevelrij onderbroken door een donker gordijn dat aan het
plafond hangt, en losgescheurd kan worden. Achter dit gordijn bevindt zich een
grafsteen. Daar wonen de demonen.
DE VERTELLER heeft een mooi zichtbaar
plekje, leest voor uit een stevig boek...]
1.
[Het is donker, door de ramen komt het licht van de tv's die
aanstaan. Voortjagende wolken. geblaf. geluiden van de storm. Een afgrijselijke
schreeuw.]
VERTELLER
[Leest, als een horrorverhaal] Wolken
schuiven opgejaagd langs de hemel. De zon lijkt verdwenen, donker de lucht. De
wind gaat te keer. De storm jaagt het zand in stofwolken voor zich uit, rukt
takken van de bomen, slaat het schuim op de golven. Honden janken, mensen
wachten af. Een vader schreeuwt tevergeefs tegen zijn angstig huilende zoontje
dat ie niet bang hoeft te zijn. En op de begraafplaats buiten het dorp schiet
een mens tussen de graven heen en weer. Hij haalt zijn benen bloedend open aan
de doornen van de struiken. Hij slaat zich met verkrampte handen op zijn hoofd,
en schreeuwt: "Sla me dan sla me dan, sla met je bliksem een gat in mijn
kop kan het schelen, één heldere bliksemschicht moet voldoende zijn om de
razernij in mijn hoofd tot zwijgen te brengen. Ik ben niemand. Niets ben ik.
Kom me maar halen als je kan.
En
op het meer beuken de golven een klein bootje vol mensen. Ze grijpen zich vast.
Ze zien het zeil aan flarden gaan. Ze voelen de zweepslag van wind en water, en
het ergste vrezend wekken ze de man die rustig aan boord ligt te slapen.
[De wind gaat liggen, mensen komen hun huizen uit. RONK komt
achter de glasbak vandaan, en klimt er moeizaam op]
De wind gaat
liggen. Aan de overkant van het meer legt de schreeuwende man zich
moegeschreeuwd neer op één van de graven. Het is een wonder dat we leven,
zeggen de mannen in de boot. En in het dorpje komen de bewoners hun huizen uit.
Ze praten opgelucht, stellen de schade vast, en zien hoe twee rondreizende
artiesten schijnbaar uit het niets opduiken, hun spullen uitstallen, en
uitnodigend gebaren om te komen kijken en luisteren. Het duo Goed & gek.
Tijd voor ontspanning.
[De artiesten ARTA en ORTO zijn inmiddels gearriveerd. Ze
sjouwen een grote kist op een oude kinderwagen mee. De bewoners kijken
nieuwsgierig toe. ARTA en ORTO zijn opvallende verschijningen in dit keurige
dorp. Het is niet duidelijk of ze echt gek zijn, of dat ze het alleen maar
spelen. Ze pakken hun spullen uit. Er wordt een passend MUZIEKJE aangezet. Ze
construeren een eigen decortje: een gordijntje komt te hangen. Uit de
kinderwagen komt een grote pop. Het uitpakken en neerzetten is op zichzelf al
theater: een kort compact stukje slapstick, waarin de twee elkaar zowel helpen
als tegenwerken. ARTA koestert de pop, ORTO pakt hem af, rent, doet er gemene
dingen mee terwijl hij zingt:]
ORTO
Hop Marjanneke
Hop
klein manneke
Laat
de beentjes dansen
De
dood regeert met koude hand
dus
grijp de laatste kansen
[ARTA grijpt de pop terug, en gaat boos op dew kist zitten]
VERTELLER
Zalig de
gekken. Je kunt om ze lachen. ze doen wat je zelf niet zou durven. Vrolijke
armoezaaiers. Je geeft ze wat geld en ze trekken weer verder. Zalig de gekken.
Tenminste deze twee.
En
met onbehagen herinneren enkelen zich die ander, die ze het dorp uit moesten
jagen omdat ie gevaarlijk werd. Het schijnt dat ie in de heuvels buiten het
dorp de graven plundert, voorbijgangers lastig valt, en de hemel vervloekt als
de maan rond en vol aan de hemel staat. Een griezelig mens. Niemand gelooft in
demonen, maar wie hem tekeer hoort gaan... Nee, deze twee zijn beter. Je kunt
om ze lachen. Goed & Gek. Tijd voor ontspanning.
[ARTA en ORTO doen hun kunstje, dat bestaat uit een
eenvoudig volks lied, met af en toe een mallotig pasje, of slapstickachtig
stukje spel waarin ORTO de dominante 'dikke' is, en ARTA de wat sentimentele
'dunne'. Inzet van hun geharrewar is de pop Marjanneke.]
D E D O O
D K E N T 1 0 0 0 D O D E N
ARTA
De dood kent
duizend doden
duizend
doden kent de dood
onverschillig
aangeboden
in
het klein of in het groot
ARTA
& ORTO
De dood kent
duizend doden
duizend
doden kent de dood
ARTA
de
dood kent duizend wegen
duizend
wegen kent de dood
hij
kent de snelweg en de stegen
kent
het asfalt en de goot
ARTA &
ORTO
de dood kent
duizend wegen
duizend
wegen kent de dood
ARTA
de
dood is met zovelen
een
niet te tellen legioen
hij
marcheert hij lijkt te spelen
er
valt altijd wat te doen
ARTA &
ORTO
de
dood is met zovelen
een
niet te tellen legioen
de
dood draagt duizend namen
duizend
namen draagt de dood
ordinaire
en voorname
doctorandus
of idioot
de
dood draagt duizend namen
duizend
namen draagt de dood
ARTA
de
dood kent duizend leugens
duizend
leugens kent de dood
hij
verstopt ze in geheugens
deelt
ze uit als was het brood
ARTA &
ORTO
de
dood kent duizend leugens
duizend
leugens kent de dood
MANS
Hee. Heb je
niks leukers.
[ARTA en ORTO
kijken hem een tijdje onbewogen aan]
ARTA
Jawel
De dood zit
vastgeketend
aan
al wat adem heeft
onopvallend
maar verbeten
't
is een wonder dat je leeft
ARTA &
ORTO
de dood zit
vastgeketend
aan
al wat adem heeft
[De bewoners klappen. ORTO pakt zijn hoed om rond te gaan.
De bewoners deinzen naar achteren of doen of ze hem niet zien. Klappen willen
zew el, maar betalen liever niet. Als ORTO de glasbak passeert gooit RONK een
lege fles in de hoed.]
VERTELLER
De bewoners
klappen, als de kunstjes zijn vertoond. Niets is makkelijker dan dat: Applaus
voor twee gekken. Rimpel in het water. Storm in een kopje thee. Niets
verandert. Je wijst de gekken na als ze vertrekken. Je dankt de hemel dat jij
niet bent zoals zij.
MANS
Als je nog
meer wilt: Buiten het dorp verzamelen wij onze doden. Misschien dat die ook nog
een botje bij kunnen dragen.
[Neerbuigend, alsof hij een hardhorend kind iets uit moet leggen. Wijst daarbij
naar de omstanders] Dit hier lééft nog, weet je. Maar daar, dara heb je de
doden. Daar vind je het ideale publiek voor zo'n moralistische treurzang. De
doden lopen niet weg als ze zich vervelen. Ze klappen, met hun tanden, als het
stormt.
[Omstanders lachen]
ORTO
Je moet de
groeten van ze hebben. We komen er net vandaan.
ARTA
Ze missen je.
[ORTO neemt
met z'n meetlint de maat van MANS]
ORTO
Die man, die
we daar zagen, ken je die?
[Omstanders zijn opeens een en al oor]
Is hij een van
jullie?
[Stilte. Omstanders kijken elkaar aan, willen weg. Maar ORTO
praat met zo'n volume, en zo'n gezag dat ze blijven staan]
We trokken de
heuvels over, toen de storm opstak. We zochten beschutting tussen de graven.
Toen de storm ging liggen, zagen we een man. Kronkelend op de grond. Alsof hij
er in weg wilde kruipen. Mompelend. Zijn lichaam bedekt met littekens en
korstige wonden. Hij sliep, languit liggend in de doornstruiken. Hij sliep,
leek het. Maar soms schoten zijn ogen wijd open zonder te zien. Om eerlijk te
zijn: We waren bang.
Is
hij één van jullie?
[Stilte.]
Kennen
jullie hem?
MANS
[Schreeuwt] Waar bemoei jij je mee! [Treiterig]Ja, hij is een van ons, wij
zijn als hij, één grote familie: hij is mijn broer, mijn zus, mijn vader, mijn
moeder, mijn leraar, mijn hond, mijn bakker... hij is òns... zo voldoende
informatie? Oprotten nu.
[ARTA doet geschrokken, bang voor dit verbale geweld, en
zoekt nadrukkelijk troost in het knuffelen met zijn MARJANNEKE]
ORTO
Wat is er met
die man?
[De omstanders duiken in de kast met geruchten. Uit hun soms
tegenstrijdige verhalen komt een vaag beeld van de 'gek van het kerkhof
bovendrijven' maar bovenalles onthullen ze iets over zichzelf, over eigen
angsten en onmacht...]
STOKER
Ze zeggen dat
bij zijn geboorte de maan volrond aan de hemel stond.
RONK
[Schreeuwt] Hij is bezeten!1
STOKER
Zijn ruggetje was
bedekt met donker haar. Op zijn hoofd zagen ze rode striemen, als van
zweepslagen.
RONK
[Schreeuwt] Hij is bezeten!1
MISS KING
Hij werd met
zijn oogjes open geboren, zeggen ze.
CHRISSY
Hij huilde
niet, hij jankte.
STOKER
En niemand
durfde hem in de ogen te zien. Kleine rode oogjes. Hij keek je niet aan. Hij
keek door je heen."
MISS KING
Ze zeggen dat
zijn moeder gek van hem werd. Elke nacht van 12 tot 2 krijste hij. Alsof het
gejammer van alle kinderen op de wereld zich door dat ene kleine strotje naar
buiten perste. Ze probeerde de jongen te kalmeren. Liefdevol, zo liefdevol als
moeders moeten zijn. Ze deed wat ze kon.
CHRISSY
Op een nacht
is ze in pyjama de heuvels in gerend. De volgende dag vonden ze haar.
Verkleumd. Totaal overspannen. Wat moet je als moeder, met zo'n kind?
MANS
[Insinuerend] Moet jij zeggen!
[CHRISSY vliegt MANS naar de strot, anderen halen ze met
moeite uit elkaar, CHRISSY staat met rode kop na te hijgen van woede, MANS
druipt af, en geeft in het voorbijgaan RONK nog even een douw]
MISS KING
Ze zat rechtop
in haar bed met de handen voor haar oren en wachtte tot het jochie
moegeschreeuwd in slaap viel.
CHRISSY
[Blijft woeden kijken in de richting waar MANS verdween] Zijn vader
sloeg hem.
MISS KING
Zou ik ook
doen. [Stilte] Ja toch. Je kunt zo
buiten jezelf raken dat je niet meer weet wat je doet. [Kijkend naar Chrissy] Ja toch.
PEBBELS
Z'n vader is
er vandoor, zeggen ze. Ik red het niet, zei die. Hoe kan ik werken overdag, als
ik 's nachts niet slapen kan.
MISS KING
Die vader was
leraar.
DIX
Niet, die
vader was zeeman.
LIPS
[Neemt ARTA en ORTO zo goed als gaat apart, alsof de anderen
het niet mogen horen] Volgens mij had dat kind geen vader. Die moeder was niet
helemaal zuiver. Ik heb naast 'r gewoond. Ik heb horen zeggen dat die hele
familie nogal... niet goed snik was. Hij had een tante die meende dat ze God
was. Zoals een ander koekjes bakte, schiep zij de wereld, dag in dag uit, gen
ster sloeg ze over
MANS
[Van opzij, luidruchtig] Die vader van hem had al lang een
vriendin. Dat wist iedereen. Zo'n blonde jonge stoot. Alleen zij wist het niet.
DIX
Ze zeggen dat
zij het kind op een nacht heeft proberen te wurgen.
PEBBELS
Hij had een
oom, die hem in huis nam. Een vriendelijke man, leek het. Maar er wordt
gefluisterd dat hij het jochie de hele dag zat te jennen.
DIX
Soms sloot hij
de jongen op. Per ongeluk zogenaamd.
PEBS
Hij vond het
grappig om te zien hoe het jochie als een angstig haasje voor hem wegschoot,om
vervolgens op commando terug te keren.
CHRISSY
Ze zeggen
zoveel
PEBBELS
Ze zeggen dat
hij de jongen misbruikte. Je weet wel. De jongen zelf zweeg als het graf. Hij
schoof zo onopvallend mogelijk van de ene plek naar de andere. Het was een
lieve mooie jongen.
LIPS
Het was een
engerd. Soms stond ie opeens achter je, met zo'n kwijlmondje.
DIX
Je bent in de
war met je man.
LIPS
[Doelend op de gek] Hij stonk
DIX
[Doelend op haar man] Dat klopt
[LIPS loopt kwaad weg, gaat bij MANS staan mokken]
RONK
Hij was
bezeten!
DIX
Hij was bang
MISS KING
Wìj waren bang
PEBBELS
Alleen aan
zijn nerveuze gebaren kon je zien hoe bang die jongen van binnen was. Kinderen
in de buurt noemden hem 'De Aardbeving'. Alles liet ie uit zijn handen vallen.
[RONK laat een fles aan scherven vallen. Iedereen kijkt naar
hem]
RONK
[Komt nauwelijks uit z'n woorden, maar probeert het met de
charme van een overjarige akteur. Niemand let op hem.] Hee sorry. Okee?
Sorry.
Dingen gebeuren weet je. Dat ik vijf was, of zeven, who knows, als je mijn
moeder zou vragen, dan zou je wel beter weten, maar dan moet je mij niet de
schuld geven dat ik... [Niemand luister
nog] hee, luister ja luister [smijt
nog een fles, valt dan zelf. MANS klapt. De anderen reageren niet.]
MISS KING JR.
Ik zat bij hem
op school, toendertijd.
ARTA
[Gebaart naar RONK, die door ORTO overeind wordt geholpen]
MISS KING JR.
Nee. Bij de
gek van het kerkhof. Hij was even oud. Iets ouder. Achteraf best zielig. We
staken spelden in zijn billen.
[MISS KING, moeder van MISS KING JR kijkt vertoornd en
verrast. Ze houdt niet van die openbare biecht. De dochter zet aarzelend door]
We deden
weddenschappen wie het zou lukken een geluid los te krijgen uit dat
strakgesloten smoeltje. Geen kik gaf ie... Ze scheurden blaadjes uit z'n
agenda... [Richting moeder] Ik niet.
Ze stopten een verminkte kikker tussen zijn brood. Ze bliezen hem rook in zijn
gezicht om, zoals ze zeiden, de duivel te verdrijven. Hij was gek. Zeker weten.
STOKER
Er was een
leraar die weigerde zijn opstel te beoordelen. Het was perfect geschreven, zei
hij. Angstaanjagend perfect. Maar de inhoud was zo duister en mensonwaardig,
dat ieder cijfer misplaatst zou zijn. Toen de jongen zijn opstel terugkreeg,
met dat commentaar, schijnt ie voor het eerst weer geschreeuwd te hebben.
Woedend was ie. Alles wat los zat, smeet ie ons naar het hoofd. Ze hebben hem
de toegang tot de school verboden. Alsof hij een besmettelijke zieke was. Een
bezetene was hij, zeiden ze.
LERKUS
Er viel voor
hem niet te leven in dit dorp. Niemand wist wat ie met zo'n jongen aanmoest.
Hij was zielig, èn afstotend. Je zou wat vriendelijks tegen hem willen zeggen,
maar eigenlijk was je bang dat hij je plotseling naar de keel zou vliegen. Er
deden rare verhalen de ronde. En ook al geloofde je ze niet, ze bleven hangen
in je hoofd. De jongen werd een soort monster, dat verjaagd moest worden. Alles
wat ons aan misdaad en ellende ter oren kwam, kreeg hij in de schoenen
geschoven.
STOKER
Een agent die
vermoord werd, een gebouw dat in vlammen opging, een oude vrouw die verkracht
werd, nachtmerries van kinderen, tot en met de varkenspest.
LERKUS
Het was
eigenlijk wel prettig zo'n gemeenschappelijke vijand. Dan wist je wie slecht
was, híj, en je wist wie goed was, wíj. Het was jammer dat hij op den duur echt
gevaarlijk werd.
[Ondertussen werd het weer dreigend donker, het geluid van
de wind steekt op. Mensen kijken onrustig naar de lucht]
PEBBELS
[Maakt zich los uit de groep] Op een dag
hebben wij hem, met z'n allen, de heuvels ingejaagd. Ik herinner me dat ik
schreeuwend en scheldend met de anderen meeliep, terwijl ik niet echt iemand
ben om schreeuwend en scheldend tot aktie over te gaan. Ik schrok van mezelf.
Als ik dat moment in herinnering terugzie, vraag ik me af wie er die dag echt
bezeten was.
OMSTANDERS
[Wijzen het dorp uit] Hij.
[Het geluid van de wind zwelt aan tot storm, mensen schieten
huizen in, ARTA en ORTO zetten paraplu op en worden met paraplu en al het
podium afgewaaid.]
RONK
[komt wankelend overeind, schreeuwt tegen de hemel] Hee, durf je
wel [waait dan ook het toneel af.]
2.
[De begraafplaats. Hels geluid van storm en donder. Het
gordijn 'scheurt' open. De grafzerk wordt zichtbaar. Achter het graf staan de
demonen, ze bewegen niet. De GEK van het kerkhof komt tevoorschijn. Vuile gescheurde
kleren, kettingen om zijn hals, om zijn polsen, om zijn benen. Dit is zijn
plek. Hier zwerft hij rond, dag en nacht, tussen de graven, zonder keus. Hij is
gek. Bezeten. Het spookt in zijn kop. Hij is zichzelf en het leven moe. Hij
neemt plaats op de grafsteen. Er is geen eeuwige rust. Wat hij ook probeert.
Hij schommelt met zijn bovenlijf. Hij dwingt z'n gedachten tot orde, maar ze
terroriseren hem. Hij heeft niets te willen. En zo komen de demonen
tevoorschijn. De GEK schrikt er niet van, hij kent ze: DE MENSENHATER, LUCIFER,
DOETJE, DE NETTE, en de MOEDER, 5 van de vele geesten die z'n geest
terroriseren.]
MOEDER
[Met valse glimlach] Dag lieverd. Fijn dat je dr
bent. Wie zijn wij zonder jou?
[De GEK probeert MOEDER krachteloos weg te duwen. Hij snakt
naar haar aandacht, maar weet dat binnen de kortste keren de verwijten zullen
volgen]
DE GEK
Ga weg
LUCIFER
Dat meen je
niet.
DE GEK
Ik wil niet
meer ik wil niet meer ik wil niet meer [gaat
zo door]
MOEDER
[er over heen] Ach lieverd, niet zo ernstig. [Ze knuffelt hem, geleidelijk aan komt hij
tot rust. Dan streng:] Goed zo. En nu luisteren!
LUCIFER
Het is maar
een spelletje. Alles is spel. En jij bent de bal. [MOEDER duwt hem van zich af, naar voren. De GEK valt, de demonen
verzamelen zich rond hem, ze zitten aan hem, in een perverse combinatie van
aardig en gemeen, elk op eigen gepaste wijze. Alleen de NETTE houdt zich
afzijdig, hij trekt z'n witte chirurgenhandschoenen aan. Als hij spreekt
stallen de andere demonen de GEK uit]
DE NETTE
Ik houd van
regels en regelmaat. Na 1 komt 2. De dingen horen daar waar ze horen. Ik tel
wat ik heb, ik noteer wat ik doe, en nooit wijk ik van het pad dat ik volg. Ik
haat verrassingen, wisselvalligheden, toeval. Vrijheid is een misdaad tegen de
orde. Ik poets mijn tanden 's morgens, 's middags en 's avonds, mijn tanden
glimmen als ivoor. Ik snuit mijn neus in tissues die ik weggooi, waarna ik mijn
handen was. Ik ga nooit zitten op een stoel waar een ander heeft gezeten. Ik
weiger passagiers in mijn auto. Ik geef geen handen.
Bacteriën
zijn mijn vijand, evenals mensen. Mensen stinken. Stinken naar thuis, naar
eten, naar zweet. Ze stinken naar middelen om de stank te verdrijven. Ik houd
ze op afstand. Ik doe mijn deur niet voor ze open.
Mijn
wereld is helder. Mijn wereld is zoals ik wil.
Ik
heb vissen. Traag zwemmen ze rondjes in hun aquarium. Dagelijks ververs ik het
water. Ik zit voor het glas op een stoel. Ik voorspel hun gedrag. Ik noem het
mijn televisie: Een heldere wereld zonder mensen, zonder waanzin. Mensen zijn
de pest voor alles wat leeft. Mens is de meest besmettelijke bacterie. Alles
wat mens is moet worden uitgeroeid. IK moet worden uitgeroeid.
[Ook de andere demonen stellen zich voor, elk op z'n eigen
wijze]
LUCIFER
[Beweeglijk en gepassioneerd] Vuur is het
mooist. Vuur is de ziel van alles. Geen leven zonder vuur. Je kent het gevoel.
Niemand ziet je. Niemand hoort je. Maar je steekt de gordijnen in brand, en
iedereen begint te rennen. Voor jou!
De
vlammen zijn prachtig. Als je goed kijkt zijn het mensen die dansen omdat de
grond onder hun voeten te heet werd. Ik leg ze het vuur aan de schenen. De rook
hangt zwart in de lucht. De vonken spetteren. Ik maak graag vlammen. 't Is niet
zo moeilijk. Benzine. wat lappen. Eén lucifer, en het brandt als de hel. Mooi
hoor. Iedereen komt kijken naar míjn vuur."
DOETJE
[Verlegen, onthult nadrukkelijk zin na zin] Ik doe wat ze
zeggen, dan vinden ze me aardig.
Ik zit stil,
dan maak ik geen lawaai.
Ik spreek met
twee woorden en zwijg als ze wat vragen.
Dan zeg ik
geen verkeerde dingen.
Ik
vergeet nooit een verjaardag.
Soms
schreeuwen ze tegen me.
Of
zeggen me dat ik in de weg sta.
Dan
zeg ik dat het me spijt."
MOEDER
Als ik weg
wilde hing je aan m'n benen. Begon je te brullen. Altijd was er wat. Andere
moeders lieten me trots hun kinderen zien. Ze bouwden zandkastelen in het zand.
Ze klommen in bomen. Maar jij stortte zelfs van het laagste muurtje naar
beneden. Huilend om je moeder.
Ik kon geen
kant met je op. 's Nachts hield je me wakker, overdag hing je hulpeloos om me
heen.
Wat had ik een
hekel aan je. Snotneuzen. Kwijl uit je mond. Eten in je kleren. Altijd smerig
zonder reden. En ik maar denken dat het over zou gaan. Het zou wel wat met je
worden, later, later als je je kop kon gaan gebruiken want hersens had je, zei
ik tegen mezelf. Dan had je tenminste nog iets. Maar inplaatsvan achten haalde
je vijven. Altijd maar vijven en zessen.
Ik
was moeder van een rund.
Dragen moest
ik je. Je hand vast houden moest ik. Niemand ben je zonder mij. Niemand.
MENSENHATER
[Zijn hoofd dicht naast dat van de GEK] Ik praat niet
met ze. Ze glimlachen. Ze zeggen wat om van je af te zijn. Je moet niet met ze
praten, niemand die je serieus neemt. Ze verven hun vel, blank en beschaafd,
bruin in de zomer. God wat zijn het schitterende leugens. Van buiten
schitterende witte graven, van binnen stinken ze naar de dood. 'Lieve jongen',
zeggen ze, 'wat erg hè, erg hè?!' en ze likken hun lippen af bij zoveel
andermans leed. Je moet niet meer met ze praten. Zwijg. Sla ze liever de schedel
in. dat is het enige moment dat ze niet meer liegen. Die opgefokte beschaving
schiet lijkbleek van hun gezichten weg. Zie ze kijken zoals ze zijn: Grote
angstogen. God wat een kleine zielige wezentjes zijn het."
[Ze trekken aan de Gek, aan armen, benen, hoofd, hij staat
zo tussen de 5 ingespannen, de NETTE gebruikt daarbij het handvat van een
paraplu, om de GEK niet echt te hoeven raken. De GEK kan zich nauwelijks
bewegen. Af en toe bespelen ze hem als een marionet]
NETTE
Je
bent smerig mannetje.
LUCIFER
Je
bent bang.
DOETJE
Ik
zeg niets
MOEDER
Wat
moet ik met je?
MENSENHATER
Je huilt. Je
huilt als een kind. Jengel, jengel. Klein jengelend ventje.
DE GEK
[Een gedeelte van de tekst zegt hij zelf, een gedeelte staat
op band, soms lopen die twee door elkaar, en soms bauwen de demonen hem na of
praten met hem mee] Ik zie alles.
DEMONEN
[Als echo] Alles
DE GEK
Ik hoor alles.
DEMONEN
[Als echo] Alles
DE GEK
Ik weet alles.
DEMONEN
[Als echo] Alles
DE GEK
Alle kanten
wil ik op.
Ik ken geen
richting.
Duizend koppen
in mijn hoofd. Welke kop is de mijne.
DEMONEN
[Na elkaar, door elkaar] De mijne
DE GEK
[Met vingers in zijn oren] Welke woorden zijn van mijzelf.
Welke handen doen wat ik wil. Ik wil zoveel.
Ik heb niets
te willen.
Er wordt gedacht,
geleefd, de trein raast verder, ik word meegesleurd. Ze jagen me op. Ze slaan
hun handen voor mijn ogen. ze laten me doen wat ik niet doen wil. Ik maak kapot
wat mij lief is, ik zit vast aan wat ik haat. Eén grote rotzooi ben ik.
Mensen zijn
bang van mij. Ze weten niet hoe bang ik ben. Ik ben niet zoals zij.
Alle waanzin
stormt in alle hevigheid op me af. Kinderen schreeuwen. In mij. Mensen branden.
De lucht slaat dicht. Bomen sterven. Achter elke waarheid schuilt een leugen.
Ze bewapenen zich. Ze zetten stekels op.
Mijn lichaam
is ziek. Kijk mij. Ze wijzen me na. Soms ben ik gevoelloos. Soms doet het zeer
als ze alleen maar naar me kijken. Soms weet ik zelf niet wat ik doe.
VERTELLER
Jezus was met
zijn vrienden het meer overgestoken. 'Wat hebben we daar te zoeken?' hadden ze
hem argwanend gevraagd. Hij zweeg en legde zich te slapen. Ze kwamen niet graag
op onbekend terrein.
Toen de storm
opstak maakten zij hem in paniek wakker. 'Het is de storm maar', zei hij.
'Lucht, wind, en water. Het is de duivel niet. Als je voldoende geloof had, dat
God hier bij je is, zou de storm gaan liggen. Dan zou je inzien wat je te doen
stond, inplaats van paniekerig te staan schreeuwen. Kom op, laten we hozen,
voordat we echt verdrinken.' Na zijn woorden was de storm gaan liggen.
Aan land
gekomen, op weg naar het dorp, ontmoetten zij de man die woonde tussen de
graven. De gek van het kerkhof. Hij zag er vreemd uit. Simon en Johannes vonden
hem maar griezelig, die man. 'Wat kan je nou nog voor zo iemand doen?', dachten
ze. 'Laten we gaan.' Maar Jezus wilde naar hem toe.
Meteen begon
die man te schreeuwen en met stenen te gooien.
[DE GEK komt naar voren alsof hij dreigend op Jezus afkomt.
Achter hem stellen de demonen zich op, trots op een rij, de GEK is hun
produkt..]
DE GEK
Ga weg jij.
Jij bent van God. Jij hoort bij de levenden. wat heb je hier te zoeken, Jezus
van Nazareth. De vromen wonen in het dorp. Dit is een plek van doornen en
zwijnen. Als je blijft zal ik je besmetten. Dat mooie geloof van je zal
scheuren, vlekken. Dit is geen plek voor kinderlijke onschuld.
wat
moet ik met je?
Ik
zal een graf voor je graven.
[Hij grijpt een lange tak met doornen en buigt die rond]
Ik zal een
grafkrans voor je maken. Deze doornen, zijn die goed genoeg?
Ga weg alsjeblieft.
Als er een god is, dan niet hier. ga. Alsjeblieft. ga.
VERTELLER
Jezus ging nog
meer naar hem toe. Hij vroeg: 'Wat is je naam?'. 'Alles', riep de man. 'Alles
door elkaar. Weet ik veel.' Hij sprong op en let zich helemaal krampachtig
stijf vallen, trappelend met het spuug om zijn mond.
[DE GEK slaat zijn handen voor de oren, wil het niet horen]
'Kom nou
maar', riep Jezus tegen hem. Hij schudde de man door elkaar. 'Nou moet het uit
zijn! Hoor je ! Je kan er niet tegenop. Goed dan, maar jij hoeft je niet in een
hoek te laten trappen. Jij ben een mens. Ik hoor net zo goed bij jou. Gelóóf
dat nou eens!"
[DE GEK laat zich op zijn knieen vallen, krimpt ineen]
Die man gaf
nog één enorme schreeuw en bleef toen doodstil liggen. Hij bewoog niet meer. Ze
schrokken. Ze dachten dat hij dood was. Maar Jezus wilde dat niet. Hij pakte
hem bij zijn arm. Hij zette hem met zijn benen op de grond. En toen eindelijk
ging die man opeens snikken en huilen tegen Jezus' schouders aan. Heel lang. En
toen hij uitgehuild was, was hij moe.
[DE GEK richt zijn bovenlijf op, kijkt schichtig rond, als
een gevangene die de deur ziet openstaan, maar het nog niet geloven kan. Er
klinkt ontspannen, meditatieve muziek.]
Ze gaven hem
eten en drinken. Ze maakten hem schoon. Ze gaven hem van hun eigen kleren. Die
man zag er nu heel anders uit. Hij zag er opgelucht en aardig uit. Hij lachte
tegen ze.
'Hoe
heet je?' vroeg Jezus weer.
'Ik
heet Adam', zei de man.
3.
[TROMSLAGEN. Geluid van de storm. Voor de grafplek daalt een
gordijn. Bewoners van het dorp zetten tafels klaar, voor de tafels komen
microfoons te staan, als alles klaar is, verzamelen de BEWONERS van het dorp
zich links en rechts op het toneel. Dan komen de 5 rechters binnen, de 5
rechters zijn de 5 demonen, maar nu gekleed in toga. De EERSTE wrijft zijn
handen bedachtzaam over elkaar, de bleke witte palmen van zijn handen, alsof
hij ze wast. De TWEEDE steekt zijn sigaar aan, en wacht tot de vlam bijna zijn
vinger brandt voor hij hem dooft. De DERDE blijft bij de deur staan. Met rechte
rug, zonder beweging, wacht hij af en zwijgt. De VIERDE kijkt naar de
verdachte, die vies is, en mislukt. Je zou z'n moeder maar zijn, denkt ze. En
de VIJFDE heeft het oordeel al geveld voor dat het proces begonnen is. De vijf
kijken naar de plek in de zaal waar de denkbeeldige JEZUS zich bevind.
Achter in de zaal klinken stemmen. Onrust. Twee vreemde
kerels, ARTA en ORTO, schieten buiten adem de zaal in, het toneel op. Bewakers
jagen ze na, willen ze de zaal uitsleuren. Een koffer valt open op de tafel van
de rechters. "Goed & Gek, artiesten," staat op het deksel dat
openschiet. Er rollen ballen uit, een pop, een tamboerijn en een hoed voor bij
begrafenissen, die zelf aan het begraven toe is.]
TWEEDE
(LUCIFER)
[Lachend, terwijl de twee worden afgevoerd] Laat ze maar.
Het zijn maar gekken. [Met een gloeiende
sigaarpunt schrijft hij zijn waarheid in de lucht, alvorens de aanklacht voor
te lezen:]
Jezus van
Nazareth, ze zeggen dat uw geboorte onder duistere omstandigheden plaatsvond.
Uw vader schijnt uw vader niet te zijn. U lag nogal eens overhoop met uw
ouders, liep van huis weg, op 12-jarige leeftijd. U haalde u de woede van uw
dorpsgenoten op de hals door uw eigenzinnige hautaine gedrag. Ik zal hier hun
poging om u te stenigen niet goed praten, maar enig begrip voor hun motieven
heb ik wel. Zo is mij verteld hoe u eerbiedwaardige mannen met belangrijke
posities en grote verantwoordelijkheden op ordinaire wijze hebt uitgescholden
voor - ik citeer - : 'Witgepleisterde graven, schitterend in de zon, maar van
binnen vol dorre beenderen en smerigheid.' Mattheus 23: 27. Wie denkt u dat u
bent? Ik heb mij laten vertellen hoe u met uw vrome uitstraling goedkoop aan de
kost wist te komen, inplaats van zelf uw brood te verdienen door dagelijkse
arbeid. Als een schooier, vergeef mij het woord, trok u rond.
Ze zeggen dat
u op riskante wijze omsprong met de ziektes van anderen. Inplaats van afstand
te houden zocht u op wie besmet was en onrein, niet denkend aan het gevaar van
besmetting dat dat met zich meebracht. Mensen kwamen in drommen naar u toe, in
de valse hoop genezen te worden. Velen gingen teleurgesteld naar huis. Ze
zeggen dat er vreemde krachten van u uitgingen. Duivels en demonen zou u
verdrijven.
RONK
[Vanaf de zijlijn] Hij is bezeten!
DE TWEEDE
(LUCIFER)
Maar, u weet
het net zo goed als ik, wie met pek omgaat, wordt er mee besmet.
DE VIERDE
(MOEDER)
Jezus van
Nazareth, ze zeggen dat u pretendeert de zoon van God te zijn, maar het schijnt
dat u vaker verkeerde in de aanwezigheid van hoeren, dan in de synagoge.
DE VIJFDE
(MENSENHATER)
U schijnt
zelfs gezegd te hebben dat u onze tempel, dit historische monument van God's
aanwezigheid, eigenhandig zou willen afbreken, wat getuigt van weinig respect
voor godsdiensten cultuur, maar bovenal laat zien door welke destructieve
fantasie u zich laat leiden. Doetje?
DE DERDER
(DOETJE)
[Die al die tijd niet keek, kijkt even op] Schuldig. [Kijkt dan weer weg]
DE NETTE
Ik heb mij
laten vertellen dat u om één mens te redden van wat de volksmond noemt 'boze
geesten', 2000 zwijnen in een afgrond hebt gejaagd.
MANS
3000
DE NETTE
2000. Markus 5: 1-14. Het spreekt voor zich dat dat niet de uwe
waren. Het schijnt u niet te interesseren dat de anderen schade lijden van uw activiteiten?"
ORTO
[Schiet van z'n stoel en schreeuwt richting verdachte:] Zeg dan dat ze
liegen. Zeg dat ze blind zijn. Ze bidden te vaak. Ze bidden te vaak met dichte
ogen, zodat ze niet meer zien waarvóór ze bidden. Zeg ze de straat op te gaan,
zoals jij. Ze hebben het lef niet. Ze zitten te vast aan wat ze hebben. Vertel
ze van die jongen, die bij je uit kwam huilen, die je wegplukte tussen de
graven, en volop in het leven zette. Jij hebt mensen helpen opstaan uit de dood
van alledag. Zeg ze dat je God op aarde bent. Zeg ze dat je bent zoals ik je
ken. Waarom zeg je niets?
[Ordebewakers voeren hem af, maar op hetzelfde moment komt
ARTA naar voren, springt op de tafel]
ARTA
Die varkens
waarover jullie klagen, joegen zichzelf de afgrond in. Alle varkens met geesten
zoals jullie jagen zichzelf de vernietiging in. En alles wat leeft slepen ze
mee. Voor God en vaderland. Jaja. Jullie zouden beter moeten weten. Jullie
willen God voor jezelf. De Almachtige als pronkstuk in jullie museum. Je bent
als de dood dat ie ontsnapt. Dat ie de straat opgaat. Dat ie is zoals híj [Gebaart richting 'Jezus'].
DE TWEEDE
(LUCIFER)
[Met een beschaafde glimlach, terwijl ARTA wordt afgevoerd] Jezus van
Nazareth, is het niet kenmerkend dat alleen wat emotionele gekken nog de hand voor u in het vuur steken? Wat hebt
u te zeggen op de beschuldigingen die zojuist zijn geuit?
[Bewakers voeren het duo Goed & Gek de rechtszaal uit.]
ARTA
Waarom
zegt hij niks?
ORTO
[Rukt zich los, staat stil, bedachtzaam] Er valt niets
te zeggen, denk ik.
Alles wat er
te zeggen viel, heeft ie volop duidelijk gemaakt waar het nodig was.
Ze weten wat
ze weten moeten.
Hij geeft ze
als enig antwoord de stilte om daarover na te denken. Hij kijkt ze recht in de
ogen. En zwijgt.
[Af]
DE VIJFDE
(MENSENHATER)
Jezus van
Nazareth, het is beter dat één mens verloren gat, dan dat een hele samenleving
er onder lijdt. U hebt u het oordeel op de hals gehaald, het is niet onze
schuld, u zult moeten sterven.
4.
[Het wordt donker. RECHTERS/DEMONEN af. Geluid van de storm.
Trommelslagen. Hamerslagen. Vioolmuziek. Op de grafplek word door de BEWONERS,
uitgezonderd PEBBELS, een kolossaal kruis rechtop gezet. BEWONERS af.]
PEBBELS
Voor allen die
gekruisigd worden
Voor alle mensen
die van u verlaten zijn
Bidden wij u
[Ondertussen verschijnt de GEK, van doorntakken heeft hij
een krans gemaakt, tussen de doorns zijn bloemen gestoken]
Voor allen die
gewantrouwd worden
Die leven
onder druk
Van
verdachtmaking en kwaadsprekerij
Voor hen wier
zelfvertrouwen wordt ondermijnd
Door het harde
oordeel van anderen
Voor allen die
geen begrip ontmoeten
Geen woord dat
hen geneest
Geen mens die
hen aanvaardt
Voor allen die
moedeloos worden
Bij het zien
van alle kwaad in deze wereld
Maar ook voor
hen die optimistisch zijn
Voor allen die
kracht uitstralen
En vriendschap
kunnen geven:
Dat zij
staande blijven
Als zij worden
beproefd,
En nooit
ontbreken in ons midden.
[DE GEK hangt de grafkrans zo hoog mogelijk aan het kruis,
loopt dan op PEBBELS toe, ze draaien zich om naar het kruis, dan gaan ze met de
armen om elkaars schouders af.]
4.
VERTELLER
[Verlaat de vertelplek, komt het toneel op. Achter hem/haar
worden grote stukken decor afgebroken, zo geruisloos mogelijk. Het enige wat blijft
staan is het grote kruis. De verteller doet de tekst uit het hoofd. Houdt
rekening met eventuele storingen.] De vrienden van Jezus zaten bijéén. De
tafel gedekt. De deuren gesloten. Ze waren bang. Jezus was ter dood veroordeeld
in een proces waar de waarheid tot leugen werd gemaakt. Een storm van verwarde,
verminkte gedachten spookte in hun hoofden, legde ze lam, sloeg ze dood, maakte
ze bang. Met hèm was alles voorbij, en wie weet wat hen nog stond te wachten.
Ze aten zwijgend, met tegenzin.
Onverwacht
stond hij bij hen in de kamer. Ze schrokken. Zijn lichaam had bleek en
gepijnigd aan het kruis gehangen. Ze hadden het zorgzaam begraven. Dit kon niet
anders zijn dan een schim, een geestesverschijning uit het rijk van der doden.
Niemand konden ze vertrouwen. Zelfs hun eigen ogen niet.
[De spelers komen bij de VERTELLER staan]
Wees niet
bang", zei hij. "Geef me liever te eten en te drinken. Geesten hebben
genoeg aan zichzelf, maar ik heb honger en dorst.
En hij at van
de vis die werd aangeboden. Hij nam van het brood dat werd gedeeld. Hij dronk
van de wijn die werd ingeschonken, en hij zette de deuren open met de woorden:
'Zoals ik jullie ben voorgegaan.'