O P E E N D A G
[Een
kerstballade]
Op een dag lagen straten
en land godverlaten
en boven wat leefde
en snakte naar adem
daar zweefde verlegen
de geest van God
met de vraag
waar kom ik vandaag
mijzelf weer n’s tegen
zoals ik bedoelde toen alles begon
met licht en met lucht,
met water en aarde,
met maan met sterren en zon
met nachten en dagen
met vogel en vis,
met de mens man en vrouw
die mijn beeltenis
mee zouden dragen
De mist weerhield
het licht van de zon
die morgen te schijnen
maar iemand zong
spontaan een lied tegen de grijsheid
als hemelse vorm van eigenwijsheid
zoals Hij (zoals Zij)
bedoelde toen alles begon
*
Daar waar de straten
swingen en zweten
had het licht van de zon
zich vastgebeten
in het stof op de stoep
en het gloeiendhete
beton van met vogelpoep bescheten
grauwe gebouwen hoger dan kerken
en in de kantoren
te loom om te werken
stroopten ze mouwen,
ze dronken hun lauwe
tonic en thee,
naast ventilatoren en tekstverwerkers
en voor wat sterkers
naar het café
waar het groenversleten
biljart lag verlaten,
te heet om te praten
dronk men z'n glas,
bier of spa en vanaf het terras
keek men de mooie meiden na:
meisjes net ijsjes
in zomerse jurkjes
met bloemen en stippen,
likten hun lippen,
en mannen en moeders,
zochten de koelte
om zuchtend te zitten
bij waterpartijen
van park en plein
en kinderen verdreven
voor even de hitte
en doopten zichzelf
in de stadsfontein
en het water
weerkaatste
het licht
van de zon
in parelend
wit en regenboogkleuren
waar kinderen
waren
te zien en
te horen
mensen uit
water en licht geboren
zoals Hij
(Zoals Zij)
bedoelde
toen alles begon
*
gestaag droop de regen
omlaag langs een snackbar
waar tegen de gevel
bromfietsen stonden
er deden wat joints
en grappen de ronde
ernaast schoot gehaast
een vrachtwagen varkens
de nacht in, de slacht in
en pizzageuren en pissige dampen
dreven door stegen en asfaltwegen
glommen gekleurd
in het licht van de lampen
en achter de deuren
op vloeren en banken
smeedden ze plannen,
zwegen verlegen, keken tv
waar een spel werd gespeeld,
tranen geplengd, een auto gewonnen,
ze gingen naar bed,
de wekker gezet
ze gaapten verveeld,
of ze vreeën tevree.
en de maan
weerkaatste
het licht
van de zon
die nacht op
de vijver
en onder een
boom
stonden twee
mensen teder te kussen
een mens en
een mens
en liefde
daartussen
zoals Hij
(zoals Zij)
bedoelde
toen alles begon
*
en boven wat leefde
en snakte naar adem
daar zweefde verlegen
de geest van God
met de vraag
waar kom ik vandaag
mijzelf weer n’s tegen
zoals ik bedoelde toen alles begon
met licht en
met lucht,
met water en
aarde,
met maan met
sterren en zon
met nachten
en dagen
met vogel en
vis,
met de mens
man en vrouw
die mijn
beeltenis
mee zouden
dragen
en Hij plukte van ver
het licht van een ster
en zette dat als uitroepteken
dat hij was die hij was
dat hij niet was geweken
uit dit kille heelal
en rondom de stal
lagen de velden woest en ledig
als in den beginne
en binnen dronk vredig
een kind aan de borst van een vrouw
God zoekt zichzelf
een warmbloedige woning
de vrouw ze zong
over melk en honing
en een trektocht van jaren
door de woestijn
om ergens te komen
om iemand te zijn
mijn Josje
mijn Jezus mijn Jozua
de engelen
zingen hun gloria
god is met
ons kun je ze horen
ze zingen
voor jou
een kind is
geboren
uit licht
uit lucht
uit water en
aarde
uit maan uit
sterren en zon
uit nachten
en dagen
uit vogel en
vis
uit de mens
man en vrouw
die mijn
beeltenis
mee zouden
dragen