N I E M A N D S L A N D
[Uit:
De Nacht van Nob]
Het eerste
morgenlicht
sluipt voorzichtig
door de stegen
komt z'n eigen
schaduw tegen,
een kat staat voor
de deur
Het slot gaat van
de grendel,
een blik Miauw gaat
open
de kat komt spinnend
binnen,
zet zijn tanden in
het voer:
De straat ruikt
naar de bakker,
de eerste
autodampen
de buitenlampen
doven,
het is bijna zeven
uur
Als de tanden
van een dichtschuivende rits
Sluiten mensen zich
aaneen
in de grijze
morgenspits
En aan de rand van
de stad,
in het gele
morgenlicht
Ligt niemandsland.
Een zoen - Een
krant - Een klap.
Er klinkt gestommel
op de trap.
Het aangestoken
vuur
brengt het water
aan de kook.
Het is bijna zeven
uur.
Uitgelaten honden,
nerveus klinkt hun
geblaf
hun tapijt van
drollen af
Sluiten mensen zich
aaneen in de grijze morgenspits
En aan de rand van
de stad, in het gele morgenlicht
Ligt niemandsland
Niemands land,
Niemands thuis
Niemands huis,
Niemands geld
Niemands land,
afgedankt,
in de stank van een
vuilnisbelt
Niemands land,
Niemands wil
Niemands wet,
Niemands troon
Niemands land, is
de vlek,
is de plek waar het
uitschot woont