D o o s
j e s
*
Met
haar in bed voordat
de
slaap ons dichtdoet
als
doosjes.
We
liggen er net, we lachen
slap om
aangeschoten
rijmpjes
('Gut,
hier ligt
van der
schut')
omdat
ze me vroeg: Wat zet
je na
mijn doodgaan
op de
kaart. En dat
in bed.
*
en wat
zal ik
doen met de steen?
Een
monumentje van aarde,
of
liever geen fossiele
herinnering.
Kerf
('Gut,
hier ligt
van der
Werf')
je naam
in een vlezige boom
en
sterf. Als ik je lees
ken ik
de betekenis
maar
mis ik de klank van
bijvoorbeeld
je
lach
zoals nu.
*
Wie wil
de
marmeren hitte
de
schoonmakershand
van het
schone vuur
boven de koele hand
van
warme kneedbare
aarde.
Moeder modder,
de
schedel van de
schepping
waar het
ademt,
het licht
zich
wortelt, ook
als het
onherstelbaar
slaapt.
Goedenacht, ik kus je
in
slaap.
D
e b e t r e k k e l i j k h e i d v a n
d
e w a a r n e m i n g i n
h e t l i c h t
v a
n d e o m h e l z i n g
Dan
kromt ze haar rug en bolt ze
haar
billen in de holte van mijn buik, mijn knieën
knikken
in de hare. 'Slaap lekker', zegt ze om te
beginnen:
Een dubbele twee, een tweeling
van
moeder nacht en baarmoeder bed. 'Slaap
lekker',
zeg ik, en buiten door een dun
gordijn
de volronde maan, maar binnen
ongewenst
trappelt en graait een kluwen
voetjes
en handjes terreur in mijn hoofd.
Rita
slaapt wel, lijkt het, en ik
stel me
voor: Een kamer met daarin twaalf
mensen
die elkaar nauwlettend observeren
en
daarbij ongemerkt dubbelzien. Tegen
de
morgen als vier van hen de kamer verlaten
ga ik
er binnen. Ik tel, mijzelf niet mee-
gerekend,
44 personen, maar tot een slotsom
kom ik
niet - Juist op dat moment
begint
onverwacht de verrassing
van het
elkaar omhelzen.
De ogen
dicht.
H o o g
l i e d j e
Het
licht slaat zich
pas goed
tot leven
als jij
er je schouders
in
schuift.
Twee
topjes tepel
zuigen
zich vol warme
adem en
zingen elk
een
regeltje hooglied.
Ik
registreer maar doe dat
zeker
niet objectief.
Het is
dan ook niet
voor
anderen bedoeld.
S i m p
e l m o m e n t
Jij
naast het bed in alleen maar
dat
wijdvallende witte T-shirt
van
mij, en verder in niets
dan
dezelfde lucht, zo dicht bij
dat ik
je adem nerveus in en uit,
dat ik
je bekijk met m'n ogen net
boven
de winterdekens uit, stiekem,
zo'n
kind ben ik nog, en jij
vollemaansmeisje:
Met van die
lieve
billen net onder je witte
geïmproviseerde
pyjama lach je
het
dreinerige stemmetje dat net
niet
huilen kan stil in mijn hoofd.
je
schuift de grijze deken
van me
af en de domme Lazarus
zo
ingewikkeld ziet weer zon
twee
zonnen, drie, en dan je knie
in m'n
zij, etc, zo simpel is dat,
soms.
L a a t
s t e w e n s
De Dood
vraagt mij een laatste wens.
Ik zeg
te willen sterven in de armen
van een
slag, zo geluidloos, zo soepel
glijd
ik uit het leven. 'Retoriek',
zegt de
Dood. 'Maar goed
hoe
zoek je geborgenheid in de kilte
van
zo'n giftig reptiel.' 'In de armen',
zeg ik.
Dus laat me leven
in
andermans armen, desnoods
in de
schoot van de aarde.
'Retoriek',
zegt de slang. Maar nu
voor
altijd uitgeluld.