Golf
Als ik ooit ga golven wil ik
geen wagentje, hooguit een stick.
en balletje, geen grasgemaaide
heuvels met her en der
een dal, maar wel
een ongeplande plek
waar na de eerste slag mijn bal
verdwijnt in gras of zand of duin of riet
waarna ik even zoek, niet lang.
Ik wandel met mijn stick als stok,
maar liever nog een stok als stick.
Als ik ga golven ooit, doe ik
het toch maar liever niet
Dodelijk verongelukt
Ik ben dodelijk verongelukt, 51 jaar
Mijn lichaam verspreid over
platgetreden asfalt, mijn kop
op het trottoir. Bij de bushalte stopt
een bus, een kus, een kat steekt over.
Als je me vindt puzzel dan
Mijn stukjes bij elkaar - maar
lees eerst de tekst
in bloedig rood: dit is niet echt, ik ben
slechts melodramatisch dood
en een beetje ongelukkig
Ei
Een vogel legt een ei, ik kneed een vorm
trek een lijn - ik wil zoiets als een god
die opstijgt uit een graf, uit witte windsels
weg, een schilderij van blote voeten,
zand en gras, een tuin: hij kust een vrouw.
In fresco’s is dat simpel, kalk op steen,
de dauw van pigment, engeltjes vliegen
op Giotto’s talent naar niets dan oog
en wat bekend wordt geacht. Niet echt,
een paasei dat beschilderd bedreigt, voordat
het wordt gepeld. Niets vliegt.
Ik wil zoiets als lente zijn, een vogel
legt een ei - ik kan er net niet bij
een vogel legt achteloos actief alweer
Voor god weet wie haar ei.
Magritte
Magritte loopt door het bos, hij laat
twee paarden los, twee ruiters rijden
verdwijnen en verschijnen in stroken
boom en paard, het voorjaart flets
tussen de bomen, in magere verf,
Geen rood en geel, zelfs nog geen groen, ik moet
het doen met wat ik waarneem, en waar
ik kijk maak ik keuzes, niet ik,
mijn surreële cameraman maakt
er zonder plan zijn plaatjes van
Ik leg vast. Magritte ligt duizendvoudig
In de kast. De paarden lopen los.
maandag
De maan wordt groot
De maan wordt klein
Dat is niet echt, dat is
De zonneschijn
En alles voltrekt zich
Volgens plan
Aldus de exactici
Al zal het dan
niet rijmen, dan
klopt het alleen.
Feiten zijn feiten
Jij weet als geen
(‘De maan is rond
de maan is rond
twee ogen een neus
en een mond’)
van de maan als ding
van de zon en de schijn,
daarom wordt ie groot
en sinterklazig klein
en als de wolf huilt
en het meisje zingt
komen de verhalen
waar zonlicht in zingt
Diepvinnig
Zo weet bijvoorbeeld de diepzeevis
Misschien wel het minst wat diepgang is
Diepgang is voornamelijk het woord
Van wie niet genoeg nog op aarde hoort
Hij graaft zich een kuil, om diep te zijn
En drinkt zo modder in zijn wijn
Waarvan hij zelf als oordeel heeft
Dat dat die diepe afdronk geeft
Uit ontevredenheid met huid
Beent de chirurg zijn liefje uit
Spieren, botten, hersenkliek
Beschrijft abstract haar mechaniek
Dat danste zoende heeft bemind
Nu stinkt ze uren in de wind
Een hoop organen zonder vel
Maar zeker, diepgang was het wel,
Hij schept haar keurig in een kist
En belt zijn psychoanalist
Voor weer eens een diep gesprek
Op het ritme kwek kwek kwek
Diepgang is vooral het besef
Niets te bevatten dan reliëf
De korst de huid het vel het haar
Grond, gras en stof waar de wandelaar
Zijn voeten zet; verschuivende kimmen
Die bergen doen dalen, dalen doen klimmen
De vlakte waar je valt en danst
Waar regen zwart op asfalt glanst
Met licht en lucht, het strijdperk waar
Zonlicht het wint van een echte Renoir
(Renoir die als Munch Monet en Braque
de liefde bedreef op het oppervlak)
O oppervlak maar al gemakkelijk
Verwart met jou met oppervlakkig
trippelkusje
poëzie is geen ketting, fonklende woorden
zoiets als een parelsnoer, een diamanten
hondenriem schreeuwlelijk om de hals
- misschien technisch wel subliem, maar
de kop van de drager kijkt vals – poëzie
is een onverwacht kusje, niet wetend nog waar,
een trippelmusje op de rand van je oor, het
tippelt binnendoor tot achter het oog, tussen
de oren, laat zien en horen wat je
wist, ja wel, o ja, nou en, maar niet bewust