Engelen dalen met lange benen,
tikkend de trap af. "I'm dreaming of a white christmas", playbacken
ze, met prachtige rode lippen, terwijl hun vleugels van struisvogelveer en folie,
onthullen en verbergen. En uit de volmaakte eenheid van hun glanzende lijven,
maakt zich de soliste los. De toeschouwers schreeuwen, maar zij zingt ze
dwingend tot zwijgen en bewondering. En bij het laatste refrein legt zij haar
armen om de Spreekstaldominee, en zo schuifelen zij als een perfecte
twee-eenheid door het zand van de piste. Applaus, de show is begonnen:
"Geacht
publiek."
De Spreekstaldominee veegt de
lipstick van zijn wangen. "Welkom bij de première van onze
Kerstmiswintercircusshow. Een absoluut hoogtepunt in een traditie van pakweg
2000 jaar. Met Tranentrekkend Sentiment & Ruige Romantiek, Poëtische
Illusie & Fysieke Sensatie, bestormen wij het godverlaten heelal. Zo ziet u
de topattracties uit de klassieke kerststal, toegesneden op de eisen van een
kritische generatie. U ziet: Maria, de beeldschone zangeres van het levenslied;
de Illusionist Jozef die het onmogelijke mogelijk maakt, het duo Os & Ezel;
dartelende schapen; de 3 wijze clowns uit het Oosten; de messenwerper Herodus,
en hoog in de nok van ons duistere firmament, de Ster van Bethlehem. Ziet &
Geniet." En
met een klapje op een heupwiegend
achterwerk, stuurt hij zijn
legertje engelen de piste uit.
"Ik wens u een perfecte vrede op
aarde, en een fantastische
voorstelling."
is. Hij wordt een dagje ouder.
Maar voorlopig is de zwaarste klus geklaard. Tijd voor de Os & de Ezel:
"Het
Beest, bondgenoot of vijand van de mens, metgezel of etenswaar? In deze show,
die de wereld op z'n kop zet, ziet u hen van een ongekende kant."
De muziek
zet in. De spreekstaldominee glundert trots, maar ziet enkel de ezel, en vraagt
geërgerd naar de os.
"De
Os komt niet meneer", antwoordt de ezel. "Hij is nogal
depressief, en vroeg mij om u deze
brief te geven."
"Lees
voor!" commandeert de Spreekstaldominee.
"Geachte
meneer. Ik voel mij niet in staat om te voldoen aan
de door u gestelde eisen",
schrijft de Os. "Geestelijk en
lichamelijk zit ik nogal in de
put. En wel hierom: Gisteren ontving ik bericht van vrienden. U moet weten dat
ik, vergeleken met hen, in een bevoorrechte positie verkeer. Ik geniet enige
mate van vrijheid, maar zij leven vanaf hun geboorte in gevangenschap. Nu kreeg
ik bericht dat ze daar zijn weggehaald."
”Prachtig
toch!" onderbreekt de Spreekstaldominee het
voorgelezen verhaal. "Vanwaar
dan die depressies?"
"U
zult denken: Prachtig toch. Vanwaar dan die depressies… Ach meneer. Van
slavernij naar slagerij. Hun bevrijder bleek de slager; hun beloofde land, het
abattoir. Zoals het er nu voorstaat zullen zij nog voor de kerst, onherkenbaar
terug te vinden zijn in met hulst en dennegroen versierde slagerijen..."
"Verlost
uit hun lijden", mompelt de spreekstaldominee. "Tenslotte zullen wij
allen moeten sterven, en wat is mooier dan te sterven voor het genot van de
ander. De een z'n dood is de ander z'n diner."
"Ik
weet dat u zult denken, dat wij allen moeten
sterven. Dat weet ik. Dat is niet wat mij het meeste treurig maakt. Waar
ik vooral zo depressief van ben, meneer, is de gedachte dat het leven, tussen
geboorte en dood, geen andere waarde heeft dan die van een biefstuk op
poten."
De spreekstaldominee grist de
brief uit handen van de ezel, en verscheurt hem. Hij is woedend. "Je zult
het alleen moeten doen, ezel. Klaar voor de sprong?"
"Ik
doe het niet meneer."
Doodse
stilte.
"Waarom
moet ik als kerstezel door een brandende hoepel springen, meneer. Wat heeft dat
met kerst te maken?"
Dat is een
stomme vraag, in de ogen van de spreekstaldominee. "Wat hebben ballen in
de boom met kerst te maken, ezel? Andre van Duin in een Anton Pieck decor, wat
heeft dat te maken met kerst? Geen ene bal. De hele kerst heeft met de hele
kerst geen ene bal te maken. So what?
Dit is show ezel. Amusement. Waarom zou een ezel niet door een brandende hoepel
springen? Laten we zeggen dat je daarmee symbolisch laat zien dat jij je
diepste angst hebt overwonnen in nabijheid van het kerstkind. Schitterende
gedachte ezel. Bovendien veel leuker dan het traditionele beeld van de suffe
grijze ezel die maar wat staat te staan. Laat zien dat je meer kunt, ezel. Je
zult ze horen klappen. Ze zullen denken: Zo'n ezel toch, altijd gedacht dat het
zo'n sulletje was, maar nu..."
"Ik
doe het niet meneer. Laat mij maar gewoon de ezel zijn die ik ben. Ik vond het
altijd heerlijk om bij die voederbak te staan. Dan zag ik die twee slapende
oogjes, dan dacht ik: Als dit kind wat groter is neem ik het op mijn rug en
draag het door de velden buiten het dorp. Ik laat hem de lelies zien, meneer,
de vogels van de hemel, en breng hem naar de kolossale boom die daar al eeuwen
staat. Die boom die begon als een minuscuul zaadje, maar nu zo groot is dat
vogels van allerlei soort er hun nesten in maken. Ik houd van die gedachte
meneer. En als hij nog groter wordt neem ik hem mee de stad in. schitterend
lijkt me dat. In de spits tussen alle BMW's en Fiat Panda's die haastig naar
huis willen, loop ik als grijze ezel. Ik laat hem het Binnenhof zien. Daar
wonen de politici die moeten beslissen of de armen armer moeten worden en de
rijken rijker, of omgekeerd. Ik neem hem mee naar het beursgebouw, die
bijenkorf van grijze kerels die nog hevig geloven in geld, en de stegen
daarachter. De hoeren, de junkies. Die donkere kant van de wereld die zich in
zijn reclames zo prachtig presenteert. En dan hoop ik dat mensen in zijn
aanwezigheid beginnen te beseffen dat er een ander soort van toekomst is dan de
hunne. En dat 'God', dat uitgeholde drieletterwoordje, niet langer een woord is
maar een mens. Zo wil ik graag ezel zijn meneer."
De Spreekstaldominee slaat met de
zweep. "Laat ik kort zijn, ezel. Over een half uur ben je hier terug. Jij.
En met jou de os. Zo niet, dan bel ik de slager."
En terwijl
de ezel afgaat, een beetje maar, weigert de Ster van Bethlehem ster te zijn:
"Ik
doe het niet meneer. Ik ben bang. Om te vallen, met al die mensen die naar me
kijken. Ze zullen denken: Wat een kapsones. Ik kan het niet."
De
Spreekstaldominee vindt haar tengere lijfje te tenger om toe te geven aan zijn
instinct om te slaan. Eerst maar wat bemoedigende woorden:"Daarom juist,
meisje. Wat is er mooier dan zo'n schlemielig typje uit een achterlijk
provincieplaatsje, dat tot grote hoogte weet op te klimmen. Mensen houden van
sterren.Mensen houden van jou. Of als je dat te plat vindt: Is het niet een
mooie gedachte om daarboven als hemels licht, mensen de weg te wijzen in de
duisternis?"
"Ik
ben niet zo'n licht meneer. Als mensen me wat vragen, weet ik vaak geen
antwoord. Zoeken ze troost dan durf ik geen arm om hun schouders te leggen. Als
ze hun hart uit willen spreken, dwaal ik in gedachten bij ze weg. Ik wil best
wat, maar niet daarboven. Gewoon hier, tussen de mensen. Als ik durf."
Hij wist
het: Woorden zijn zwak, begrip is zinloos, het zwaktebod van naïeve democraten.
Dan maar de zweep.
"Over
een half uur zie ik je hier, in schitterend showkostuum, staan, en zo
niet", weer slaat de zweep, "dan zal ik je zo venijnig onder
handen nemen, dat je beide
kerstdagen sterretjes ziet die voor
anderen verborgen blijven."
De Spreekstaldominee staat
rechtop, maar van binnen zakt alles langzaam in elkaar. Tijd voor een opkikker:
een slok uit de platte fles, en het lied van zijn Maria, de prachtige zangeres
die alles heeft en geeft wat hij te kort
komt. Ze zingt de tranen in zijn ogen, en sterker nog, het publiek gaat
plat voor haar. Maar als hij haar aankondigt, "Maria, koningin van
het levenslied", komt Wonderboy de
piste in.
"Ze
komt wat later, meneer."
"Wat
later! Wat later! Dit is show. Hier
werken wij op schema. Timing, ritme, alles hangt af van het juiste moment en de
juiste volgorde. Maar onze maagd komt rustig wat later. Moet d'r haar nog
kammen zeker. Moet nog enkele ontboezemingen kwijt aan haar dagboek. Ga d'r
halen. Nu!"
Maar
Wonderboy blijft staan.
"Wegwezen."
Wonderboy
doet drie stappen naar achter.
"De
clowns!", schreeuwt de Spreekstaldominee. "Waar zijn de
clowns. Mirre, Wierook en Goud,
laat me lachen."
De clowns komen op. De taart die
ze dragen is met kaarslicht versierd, hun ogen staan ernstig, hun benen gaan
traag.
"Waarom
wilt u van ons dat wij de pasgeborene een taart aanbieden, meneer?" vraagt
Mirre
Mijn
hemel, denkt de Spreekstaldominee vermoeid. Zij ook al. "Om jullie er met
je gezichten in te zien vallen, dáárom. Dat is leuk. Dat is om te lachen. Dat
is waar kinderen van houden, Mirre."
"Waarom
geen wierook, mirre en goud als cadeau, zoals voorheen? Kostbare geschenken,
uit blijdschap met de geboorte van dit bijzondere kind."
“Wierook?
Stinkt als de hel. Goud? Niet te betalen. En Mirre... Wie weet er nog wat Mirre
is?"
Goud steekt zijn vinger op.
"Ja Goud,
wat is er?"
"Waarom
moeten wij dit jaar als clowns, meneer?"
"Omdat
jullie altijd al zo'n beetje de paljassen van het kerstgebeuren zijn geweest.
Jullie horen bij het sprookje zoals clowns bij het circus. En aangezien
kinderen al snel te oud voor sprookjes zijn, bieden wij ze de lach die tijdloos
is."
De clowns
overleggen, de Spreekstaldominee schopt met zijn laars in het zand van de
piste, kijkt rond, de tent zit vol, mensen kijken terug, ademloos zit het
publiek te kijken. Naar hem.
Wonderboy roept hem: "Er komt
niemand meer meneer. Geen van ons heeft nog zin om hier mee door te gaan. De
show is voorbij. Jozef vertrekt. De jongens van de schapen drinken zich moed
in, maar zijn zo dronken dat er van moed geen sprake meer is. En Herodus de messenwerper,
zit over de krant gebogen. Hij vraagt zich af waarom het circus dat Wereld
heet, zoveel geweld in haar voorstellingen doet."
"En
jij Wonderkind? Doe jij nog wat vandaag?"
"Al
15 jaar speel ik in uw show voor baby. Na 15 jaar nog altijd zo'n nietszeggend
wurmpje in een bakje stro. Van mij hoeft het niet. Ik ga. Geen enkele baby wil
15 jaar baby blijven, om met sentiment in mama's armen te worden bewonderd.
Jammer dat ie straks groot zal zijn, denken ze. Maar ik ben bijna vijftien. Een
mens van vijftien. Ik heb het recht ouder te zijn. Ik wil met de kerst wel eens
meer zijn dan zo’n klein gehouden kerstkribbevulling. Ik weet dat u daar niet
van houdt meneer. Ik weet dat u de mensen graag klein houdt, want anders valt
de show in duigen.Maar ik doe niet langer mee. Zoek een ander om tegen wat
zakgeld te doen wat u zo graag ziet. Ik zoek m'n eigen weg wel."
"Ga
je gang kindje. Zoek jij je eigen weg maar. Zaterdag zie ik je wel terug om je
zakgeld op te eisen. Vergeet het maar jochie."
Dit is
prachtig, denkt de Spreekstaldominee. Dit is een heel nieuw soort voorstelling.
De mensen kijken ademloos toe hoe dit af zal lopen. Ik zal het wat uitspinnen.
Het drama een beetje aandikken. Wat een prachtige rol schuiven ze mij in de
schoenen."Vergeet het maar jochie. Misschien is er een brug waar je onder
kunt slapen. Een politiecel. Een door ratten bewoond kraakpand. Misschien een
automobilist die je van straat oppikt, want zo'n dappere knul als jij, is
precies waar de wereld op zat te wachten. Dacht je? Luister: Ik geef je precies
een half uur om die brutale blik van je smoel te poetsen, en hier te
verschijnen als het kerstkind waar het publiek recht op heeft."
Maar Wonderkind vertrekt niet. Hij
bekijkt de Spreekstaldominee van kop tot teen, loopt op hem toe, legt zijn handen
op de koude wangen van de man, alsof het een kind is. Doet dan een stap
achteruit.
"Jij",
zegt hij, "zou zelf eens in die voederbak moeten liggen. Het zou je goed
doen. Zelf zo'n weerloos mannetje dat huilend om zijn moeder roept. Niks
lichtshow, niks decor, nog helemaal niemand. Wie weet kan er iets moois uit je
groeien. Er is meer dan die opgefokte show die jij met bloed zweet en tranen in
stand probeert te houden. Lag Jezus als kind in die voederbak, dan klom hij er
uit, en ging z'n weg, maar eerst, zeker weten, nam hij jou de zweep uit handen,
om je daarmee uit je eigen decor te slaan. 't Is voorbij meneer."
Wonderboy
legt een kusje op zijn vingertoppen, en wuift dat de Spreekstaldominee toe, om
vervolgens te vertrekken. De Spreekstaldominee is zijn tekst kwijt.
De onrust van het wachtende
publiek, valt plotseling weg. De Spreekstaldominee die dacht "Laat maar
komen wat er komt" kijkt naar de plek waar de toeschouwers naar kijken en
ziet Maria.
"Jij
komt zeker het licht uit doen?"
"Nee,
aan doen." Maria veegt haar chaotische haar naar
achteren, kin in de lucht, handen
langs haar hals, kijkt hem dan aan. "De wind waait waarheen hij wil. Je
hoort hem suizen, maar je weet niet van waar hij komt, of waarheen hij gaat.
Laat ik het als volgt vertellen. Zoals zo vaak stond ik voor de spiegel en zong
de tekst die ik zingen moest: 'Oude man, zwervend door de straten./ Met je
bijna lege fles. / Door iedereen verlaten. / Traag valt de sneeuw omlaag. / Je
gaat de kerk in om je te warmen. / Je ziet Maria, Kind in de armen, / En weet:
Hier begint de vrede vandaag.' Wat een verschrikkelijke smartlap."
"Lekkere
smartlap."
"Leedvermaak,
meer niet. En hoe het komt weet ik niet, maar het leek mij onmogelijk die tekst
ooit nog serieus uit m'n strot te krijgen. Mijn naamgenoot, Maria, kreeg van de
engel te horen dat ze zwanger was. Nu weet ik weinig van engelen, en van
kinderen krijgen evenmin. Maar dat er een prachtige smartlap in zou zitten, kan
ik me voorstellen. En wat deed zij: ze zong. Uit haar donkere geheugen lichtte
een lied op, allesbehalve smartlap, loflied en strijdlied inéén. En toen ik dit
vertelde aan de anderen besloten ze, allemaal, één vooréén, jouw dienst te
weigeren. Ik had besloten niet meer voor je te zingen. Maar eenmalig maak ik
een uitzondering, en zing ik voor jou het lied van Maria."
Ze zingt.
De Spreekstaldominee weet niet wat te doen. Huilen, of uitbarsten in woede. Als
een tweesnijdend zwaard gaat haar stem door hem heen.
Dit zong ze:
Met hart en ziel prijs ik de Heer
En ik juich om God mijn redder.
Zijn naam is heilig
Hij is barmhartig
Voor wie hem eerbiedigen
Van geslacht tot geslacht
Hij heeft zijn kracht getoond
De hoogmoedigen gejaagd
Hun plannen verijdeld
De machtigen van hun voetstuk
gestoten
Maar de geringen heeft hij
verheven
Wie honger leden
Heeft hij met alle goeds overladen
Maar wie rijk waren
Heeft hij met lege handen
weggestuurd