E n g e l e n
Natuurlijk
staat de televisie aan: een grijze jurken-koor met zorgvuldig geplande kapsels.
Haar moeder zit breed op de bank en zingt af een toe een regeltje mee. Zij, de
dochter, staat op. 'Ga je doen?' vraagt de vader. Ze gaat de kamer uit, valt
neer op haar bed, en met haar voet zet ze de radio aan. Er banjeren wat orgelklanken
ver weg door een holle ruimte, dan de stem van een dominee die voorleest:
'en
het geschiedde in die dagen, dat er een bevel uitging vanwege keizer Augustus,
dat het gehele volk moest worden ingeschreven. Deze inschrijving had voor het
eerst plaats toen Quirinius het bewind over Syrië voerde'
Ze kent de
woorden uit haar hoofd. Ze herinnert zich hoe ze dat verhaal 30 keer moest
overschrijven van haar vader omdat ze de kerstviering had gestoord met gepraat
en gegiechel. Ze was 13 toen, een leuke leeftijd, maar niet om er stil blij te
zitten.
en
ze gingen allen op reis om zich te laten inschrijven,
ieder
naar zijn eigen'
'Stad'. Ze zet
geïrriteerd de radio uit. 'Stad, stad, stad, 30 keer'.
Beneden haar
in de kamer van de oude man, die zo goed als doof is, staat de radio zo hard
aan dat ze het boven ongewild wel horen moet. Ze vloekt.
'Ook
Jozef trok op van Galilea, uit de stad van David, die Bethlehem heette, omdat
hij uit het buis en het ge lacht van David was, om zich te laten inschrijven
met Maria, zijn ondertrouwde vrouw welke zwanger was
De oude man,
beneden haar, heeft het verhaal, toen hij alles nog horen kon, zo vaak gehoord
dat hij nu voldoende heeft aan wat gedreun en gebrom in zijn oren ,om de tekst
te kunnen volgen.
Zijn vrouw
heette ook Maria, en, zo bedacht hij wel 'ns: als ze ooit een kind hadden
gekregen had het Jozef moeten heten. Zelf voelde hij zich meestal de ezel. Maar
zijn Maria was nooit zwanger. Zijn Maria was nooit wat, voor hem.
Boven hem, in
de kamer van het meisje, wordt overgeschakeld naar radio III. Het meisje host
woedend haar kamer rond. Ze springt op bed, scheurt de kop van Henny Vrienten
van de muur, dat had ze al veel eerder moeten doen, schopt de wit-wollige
Snoopy van haar kussen, en schreeuwt met de muziek mee.
Ze maakt zo'n
lawaai dat haar vader in de woonkamer tegen haar moeder zegt: 'Doe d'r es iets
tegen, dit is niet normaal meer', 'Sssjt', zegt de moeder. Ze luistert naar
het verhaal dat op televisie wordt voorgelezen nu het koor even zwijgt om de
plooien van de jurken te schikken:
'en
het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij
baren zou. En zij baarde haar
eerstgeboren zoon en wikkelde hem in doeken en legde hem in een kribbe, omdat
voor hem geen plaats was in de herberg'
De televisie
toont een voederbak met daarin een stralende baby. 'Het licht der wereld', zegt
de man. 'Als iedere pasgeborene zoveel licht meebracht, konden alle
kerncentrales wel sluiten'
'Niet zo
cynisch', zegt de moeder. 'Nu niet. Dit is altijd weer vertederend, vind ik.
Dat verhaal over dat kind. Het idee dat alles er aan nog nieuw is. Je weet toch nog van die kleine van ons,
Wat was je trots, jij.’
'Die daar zal
je bedoelen'. De vader wijst naar de kamer van zijn dochter 'Kon je d'r maar in doeken wikkelen en
wegleggen in de schuur, Ga jij d'r naar toe of ik?' ‘
Rustig nou',
'Ik wel', zegt
de vader, 'Die eerstgeboren zoon van jou loopt god weet waar in de stad, en die
dochter van je bonkt en krijst als een halve gare punk de hele flat uit z'n
kerststemming',
'Maak nou geen
ruzie, straks gaat zij ook nog de deur uit. Ze kalmeert vanzelf wel. Ze had
graag weggewild, maar ze wist niet waarheen en met wie',
De dochter
kalmeert, ze is moe, ze verveelt zich,
In
de woning naast die van de oude man, die zo goed als doof is, zit een jonge
vrouw aan tafel. Ze schrijft: 'Lieve God'. Dan streept ze het geschrevene door,
Ze schrijft opnieuw: 'Beste God', staat dan op en kijkt uit het raam,
In het donker
buiten staat een groep jongens midden op straat. Ze lallen af en toe de
beginregel van een kerstlied, Alsof ze net zijn ontsnapt uit een te laat
geworden kerstviering. Eén van hen declameert
overdreven het kerstverhaal, de anderen drommen er mekkerend als schapen
om heen,
'en er waren herders in diezelfde landstreek, die zich
ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde. En opeens
stond een engel des Heren bij hen, en de heerlijkheid des heren omstraalde hen,
en zij vreesden met grote vreze. En de engel zeide: wees niet bevreesd wat
zie, ik verkondig u grote blijdschap die heel het volk zal ten deel vallen: U
is heden de Heiland geboren, namelijk Christus de Here in de stad van David.
En plotseling was er bij de engel een grote hemelse
legermacht, die God loofde, zeggende: Ere zij God in den hoge, en vrede op
aarde bij mensen des welbe-hagens.
'Wie van
jullie wil kampvuur zijn', schreeuwt één van de jongens. 'Ik heb wel lucifers
De vrouw gaat
weer zitten. Ze streept het geschrevene door, Dan schrijft ze: 'God..’
Ze krijgt trek
in koffie, maar uit pure balorigheid heeft ze geweigerd om voor de kerstdagen
boodschappen te doen, Ze wilde niet in de rij staan terwijl zingende
kinderstemmetjes uit de luidsprekers neerdaalden, De koffie is op, Ze zou bij
één van de buren koffie kunnen lenen. Maar haar naaste buurman zou zoals altijd
de bel niet horen, en naar de bovenburen wil ze niet. Die zouden zeggen: 'Drink
dan een kopje bij ons. En voor ze het wist zou ze naast zo'n nonchalant opgetuigde kerstboom zitten en
zoeken naar vriendelijke woorden om de koffie te betalen, Buiten hoort ze
schreeuwen.
'Wegwezen! De
engelen.' ', schreeuwt één van de jongens buiten. Ze vluchten kakelend van de
lach tussen de huizen weg. De politie arriveert, op de weg branden autobanden
die weg zijn gesloopt uit de kinderspeelplaats. De jongens zijn uit het zicht
verdwenen. Ze zullen wel ergens staan kijken, zoals de hele buurt voor de ramen
staat te kijken hoe de brand wordt geblust. Alleen de oude, bijna dove wan weet
van niets.
Hij heeft het
langgerekte Gloria in Exelcis Deo meegezongen, en geluisterd naar het verhaal
over de herders en de engelen dat uit zijn radio knetterde, Ere zij God in den
Hoge, en vrede op aarde bij mensen des welbehagens'
Toen hij nog niet getrouwd was had
hij ooit 'net Maria op kerstavond gewandeld, Ze had naar de sterren gekeken en
gezegd:'Dat zijn engelen'. Hij had gelachen, 'Yee , echt', zet ze, 'Als je heel
stil bent kun je horen zingen. En verrek toen ze stil op een bank zaten, was
het net of hij iets hoorde, Hij loopt
naar het raam om sterren te zien, en ziet beneden de politie die de brand heeft
geblust en zachtjes praat met eén van de benedenburen, Er zijn geen sterren,
In de kamer,
naast die van de oude man, streept de vrouw het geschrevene zorgvuldig door,
Dan schrijft ze: 'Lieve mamma, het valt niet mee om je dochter te zijn. Toen je
me vroeg of ik met de kerstdagen bij je wilde komen, zei ik nee, Ik wil met de
kerstdagen niet bij je zijn, Dan erger ik mij alleen maar, jij maakt je zo druk
dat je nauwelijks in de gaten hebt dat ik er ben. En ik erger me zo dat ik
nauwelijks besef dat het feest is. Zo noem je dat toch: kerstfeest'
Op de
bovenverdieping hebben de vader en moeder twee koppen koffie op en drie
programma's gezien. Nu is er iets om bij te lachen. De dochter scheurt blaadjes
uit haar agenda, en de oude, zo goed als dove man, denkt nog steeds aan
engelen. Er is een droom die steeds weer terugkomt. Het gaat over een engel die
aanbelt en zonder iets te zeggen bij hem op bed gaat zitten en zachtjes lacht.
Hij biedt de engel kolfje aan, koekjes, een borrel, zijn fotoboek waar alle
foto's los in liggen, maar de engel weigert alles, zwijgt, geeft hem
glimlachend een kus, en verdwijnt.
Er komen vier
engelen de straat inrijden. Ze stallen hun fietsen en gaan de trappen van het
portiek op.
De eerste
engel komt binnen bij de oude man, Die hoort en ziet niets. Die denkt aan de
engel uit zijn droom en aan doodgaan, Heel zachtjes doodgaan, als het kan.
De tweede engel verschijnt in de
kamer van de dochter en zegt 'Hai', Het meisje schiet geschrokken de wc in en
sluit zich op. Doe niet zo bang', zegt
de engel, 'Ik ben maar een engel. Ik kom je vragen om hulp'. Later
opent het meisje de deur op een kier. De engel wacht verlegen op haar blij de
kapstok, Als ze de malle jurk van de engel ziet slaat ze giechelend de deur
weer dicht.
De derde engel
gaat de woonkamer binnen. De vader en moeder merken niets. Pas als er een stop
doorslaat, en alle lichten vallen uit, op dat van de engel na, zien ze hem.
'Mijn hemel?, roept de moeder. De vader wordt woedend, 'Idioot', schreeuwt hij.
'Wat moet je? Wat is dit voor misselijke ongein', Toen hij 13 jaar was had hij
in een kerstviering op school Voor engel moeten spelen. Zijn moeder had een wit
gewaad genaaid en vleugeltjes gemaakt van ijzerdraad en papier. Toen hij
tijdens de viering opkwam, begon iedereen te lachen, Zo dik was hij toen, 'Ze
zeggen dat engelen kunnen vliegen, maar als je dit ziet dreig je alle geloof
daarin te verliezen', had iemand gezegd, 'Vanaf die tijd was hij op zijn gewicht
gaan letten en alles wat engel was gaan haten, Dus schopt hij de engel samen
met die uit de gang de deur uit,
De vierde
engel komt binnen bij de jonge vrouw, zegt niets, en gaat zitten naast de
kanariekooi.
De vrouw merkt hem niet op. Ze
schrijft. En al schrijvend weet ze dat ze het al lang niet meer tegen haar
moeder heeft: Ik heb het gevoel dat er iets gebeuren moet', schrijft ze. 'De
lucht zit vol met mooie woorden en goede bedoelingen, Alle ingrediënten voor
een grandioos feest liggen in kasten, staan op tafels, gaan van hand tot hand.
Er moet iets gebeuren' Pas dan ziet ze de engel. Die glimlacht zo
vanzelfsprekend dat ze niet eens schrikt, Precies zoals engelen met de
kerstdagen dagen dat willen: geen schrik maar verwondering,
'Het verhaal
is simpel' , zegt de engel. 'Er is ergens iemand. Ze wacht op je. Nee, niet je
moeder. Die vindt het wel vervelend dat je niet komt, maar eigenlijk begrijpt
ze het wel. Het gaat vanavond om een ander. Ze heeft een ingewikkelde,
vervelende geschiedenis achter haar rug, maar dat hoef ik je hier niet te
vertellen. Nu weet ze niet wat ze wil. Straks zal er iemand bij haar komen met
wie ze, sinds maanden, weer lachen zal'.
'Is dat een
voorspelling',
'Het zou een voorspelling kunnen zijn'
'Wie is ze',
'Je kent
haar',
'Naar ik heb
niets in huis',
'Daar wordt
voor gezorgd',
Maar de eerste
engel wordt uitgelachen vanaf het toilet omdat ie een jurk draagt.
De tweede wordt
weggejaagd omdat hij verkeerde herinneringen wakker riep.
En de derde
vindt geen gehoor bij de oude man die denkt aan engelengezang en doodgaan.
De vierde
engel vraagt aan de jonge vrouw! Wat ga je doen'.
‘Ik ga', zegt
ze. 'Ik zie wel'.
Naar eerst nog
belt ze haar moeder. Die zegt: Kijk uit meid.
En heb je me
nodig, bel dan'
Eerst nog
staat ze moed verzamelend bij de deur . En eerst nog gaat de bel. In
de deuropening staat de dochter van de bovenburen: 15 jaar oud, eventjes wat
verlegen, maar niet lang. 'Er was een malloot in m'n kamer die zei dat ik bij
jou moest aanbellen', vertelt ze. 'Maar voor ie me uit kon leggen waarom,
schopte m’n vader hem de deur uit. Wat wil je van me? Ga je uit?'
Ze gaan met
z'n tweeën, giechelend. Maar voor ze gaan geeft de engel hen een zoen. Het
lijkt er even op dat hij zeggen zal: 'Wees niet bang. Ik verkondig jullie grote
blijdschap die heel het volk ten deel zal vallen. Eer aan God en vrede op aarde
bij mensen van goede wil'. Maar dat zegt de engel niet. Dat hoeft al niet meer
Later die
avond, die nacht. Wie zien wil, ziet sterren.
Drie vrouwen
lopen gearmd over schoon geregend asfalt, ie
gaan alleen
opzij voor af en toe een auto.
Wat ze zeggen,
die drie,
wat ze willen,
die drie,
wat ze zullen
doen, die drie,
dat weten we
niet.
Naar wie oren
heeft om te horen hoort opgelucht lachen.